Menselijke borstvoeding bevat duizenden bioactieve componenten die zowel op de korte termijn als lange termijn gunstig zijn voor de gezondheid van de zuigeling. Zo reguleert borstvoeding de ontwikkeling van het immuunsysteem van de baby en zorgt hiermee op unieke wijze voor een goede gezondheid. Eerder is aangetoond dat borstvoeding een grote rol speelt in het vormen van de microbiota en in het voorkomen van de verspreiden van infectieziekten.1,2 Een van de manieren waarop dit gebeurt is antigeen ‘shedding’, wat inhoud dat antigenen worden afgegeven door het celmembraan van lichaamscellen, in dit geval van de moeder.
Eerdere studies die de relatie tussen maternale allergeenconsumptie tijdens lactatie en het allergierisico van de nakomeling beoordeelden zagen hier geen duidelijk effect.3 Dr. Patricia Macchiaverni had echter de hypothese dat dit veroorzaakt werd door de zwakke relatie tussen maternaal dieet en allergeeninhoud in de borstvoeding, waardoor de maternale allergeenconsumptie niet als proxy voor allergeeninhoud in de borstvoeding kan worden ingezet.4 Deze hypothese werd ondersteund door een eerdere kleine studie waarin een verband werd gezien tussen aanwezigheid van het ei-allergeen ovomucoid (OVA) in borstvoeding en een reductie in het ei-allergierisico van het kind op 2,5-jarige leeftijd.5 Een andere studie vond eenzelfde verband tussen de aanwezigheid van huisstofmijtallergeen D pteronyssinus 1 in de borstvoeding en respiratoire allergieën bij het kind op latere leeftijd.6
Dr. Macchiaverni verwacht dat het antigeen-shedding hierbij een belangrijke rol speelt. De piekconcentratie van afgegeven allergenen is het hoogste in de eerste een tot vier uur na allergeenconsumptie en neemt daarna snel af. Het exacte mechanisme dat er voor zorgt dat het antigeen dat wordt geshed in de borstvoeding en daardoor het immuunsysteem van de nakomeling beïnvloed is echter nog onduidelijk en er zijn hier omtrent nog veel vragen. Meer onderzoek naar deze vragen wordt daarom aanbevolen.
Referenties