De afgelopen jaren worden protonpompremmers steeds vaker voorgeschreven bij kinderen. Recentelijk zijn er echter zorgen ontstaan of het gebruik van protonpompremmers een negatief effect kan hebben op het ontwikkelen van astma. Tot dusver is nog weinig bekend over deze associatie. In een nieuwe studie, gepubliceerd in Jama Pediatrics, is gekeken of het gebruik van protonpompremmers bij de brede pediatrische populatie gepaard gaat met een verhoogd risico op astma.
Kinderen en adolescenten onder de 17 jaar werden gematcht op basis van leeftijd en ‘propensity score’, tot 80.870 paren bestaande uit een kind dat protonpompremmers gebruikte en een kind waarbij dat niet het geval was. De primaire analyse onderzocht het risico op incidenteel astma met een mediane follow-up tot 3,0 jaar. Cox-regressieanalyses werd gebruikt om de hazard ratio’s (HR’s) te schatten.
Binnen de 80.870 paren (63,0% meisjes; gemiddelde leeftijd 12,9 jaar) werd een hogere incidentie van astma gezien bij de kinderen die gebruik maakten van protonpompremmers (21,8 voorvallen per 1.000 persoonsjaren), vergeleken met niet-gebruikers (14,0 voorvallen per 1.000 persoonsjaren), met een HR van 1,57 (95%-BI: 1,49-1,64). Dit risico op astma was significant verhoogd in alle leeftijdsgroepen en was het hoogst voor zuigelingen en peuters. Bij deze groepen werd het risico op het ontwikkelen van astma bijna tweemaal zo hoog bij gebruik van protonpompremmers; met een HR van 1,83 (95%-BI: 1,65-2,03) in de groep jonger dan 6 maanden en 1,91 (95%-BI: 1,65-2,22) in de groep van 6 maanden tot 2 jaar (p<0,001).
De HR’s voor individuele protonpompremmers bedroegen 1,64 (95%-BI: 1,50-1,79) voor esomeprazol, 1,49 (95%-BI: 1,25-1,78) voor lansoprazol en 1,43 (95%-BI: 1,35-1,51) voor omeprazol. Bij pantoprozol werd de hoogste HR gezien; hierbij was er een meer dan dubbel zo groot risico op het ontwikkelen van astma (HR [95%-BI]: 2,33 [1,30-4,18]). Bij het analyseren van de on-set astmatiming na start met de protonpompremmers, bleek de kans op het ontwikkelen van astma vooral vergroot tijdens dag 91 tot 180 (HR [95%-BI]: 1,73 [1,52-1,98]) in vergelijking met dag 0 tot 90 (HR [95%-BI]: 1,62 [1,42-1,85]) en dag 181 tot einde follow-up (HR [95%-BI]: 1,53 [1,45-1,62]).
Concluderend kan worden gesteld dat in deze cohortstudie het gebruik van protonpompremmers geassocieerd bleek te zijn met een verhoogd risico op astma bij kinderen. Hierbij bleek het gebruik van pantoprozal voor de grootste stijging in astmarisico te zorgen. Verder trad de astma het vaakst voor de eerste maal op tussen dag 91 en 180 na start met de behandeling. De auteurs adviseren om protonpompremmers alleen voor te schrijven aan kinderen als ze duidelijk geïndiceerd zijn, waarbij de mogelijke voordelen en mogelijke nadelen moeten worden afgewogen.
Referentie