Atopische dermatitis (AD) met aanvang op latere leeftijd is een bijzonder AD-subtype dat moeilijk onder controle te krijgen is. Om te voorkomen dat mensen op latere leeftijd AD ontwikkelen, is het belangrijk om te begrijpen welke omgevingsfactoren en genetische eigenschappen bijdragen aan het ontstaan van deze AD-subvorm. Recentelijk zijn de resultaten van een studie gepubliceerd waarin de relatie werd onderzocht tussen luchtvervuiling en genetica en de incidentie van AD met aanvang op latere leeftijd.
De meeste gevallen van AD worden gediagnosticeerd tijdens de kindertijd van de patiënt. Over het algemeen wordt aangenomen dat AD veroorzaakt wordt door genetische factoren, zoals genetische filaggrine-varianten. Filaggrine is essentieel voor het in stand houden van de barrièrefunctie van de huid. De klinische manifestaties van AD met aanvang op latere leeftijd verschillen van die van AD die zich in de jeugd ontwikkelt. Met AD op latere leeftijd wordt bedoeld dat de AD-symptomen zich ontwikkelen op een leeftijd hoger dan 50 of 60. Het klinische management van late AD is moeilijk en veel gevallen van AD op latere leeftijd blijven onontdekt. Het onderliggende pathologische mechanisme van late AD lijkt anders dan dat van reguliere AD. Verwacht wordt dat omgevingsfactoren een grotere rol spelen en dat genetische kenmerken minder relevant zijn bij late AD vergeleken met normale AD.
In de huidige studie werden de gegevens geanalyseerd van meer dan een half miljoen deelnemers, welke afkomstig waren uit de UK Biobank. De genetische risico’s werden gecategoriseerd als laag, gemiddeld en hoog op basis van tertielen van polygenetische risicoscores. De blootstelling van de deelnemers aan diverse luchtverontreinigende stoffen werd vastgesteld met behulp van de gewogen kwantiele som (‘weighted quantile sum’, WQS) en daarna gecategoriseerd op basis van tertielen. Binnen elke genetische risicogroep werd vervolgens ingeschat welke gemengde blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen geassocieerd was met de incidentie van AD met aanvang op latere leeftijd.
In totaal werden de gegevens van 337.910 deelnemers verwerkt in de finale analyse, met een gemiddelde deelnemersleeftijd van 57,1 jaar. De mediane follow-upduur was 12,0 jaar en de incidentie van AD was 2.545. Gematigde en hoge blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen was geassocieerd met de incidentie van AD, wanneer vergeleken met lage blootstelling aan luchtverontreiniging (gematigde blootstelling: HR=1,182, p=0,003; hoge blootstelling: HR=1,359, p<0,001). De hazardratio’s voor de associatie van een gemiddeld en hoog genetisch risico met de incidentie van AD waren respectievelijk 1,065 (p=0,249) en 1,153 (p=0,008). Het percentage van het risico dat toegeschreven kon worden aan de risicofactor (‘population-attributable fraction’) was 15,5% voor luchtverontreiniging (p<0,001) en 6,4% voor genetica (p=0,004). Deelnemers met een hoog genetisch risico en hoge blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen liepen een hoger risico op het ontwikkelen van AD dan deelnemers met een laag genetisch risico en lage blootstelling aan luchtverontreiniging (HR=1,523, p<0,001). Er werden geen interacties gevonden tussen de genetische risicogroepen en blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. Het effect van de genetische factoren en luchtverontreiniging op het risico op AD was sterker bij vrouwen dan mannen.
Luchtverontreiniging en genetica verhogen – op van elkaar onafhankelijke wijze – het risico op AD met aanvang op latere leeftijd. Het effect van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen leek daarbij sterker dan het effect van de genen die in huidige studie zijn onderzocht.
Referentie