Samenvatting

Het doel van deze nieuwe nationale evidencebased richtlijn is om de diagnose van koemelkallergie (KMA) bij kinderen in Nederland zo uniform, betrouwbaar en veilig mogelijk te stellen. De communicatie en afstemming van zorgtaken tussen eerste, tweede en derde lijn worden daarbij verbeterd. Het diagnostisch proces begint met een zorgvuldige (voedings)anamnese. Ook bij één allergisch symptoom kan er sprake zijn van KMA en kan diagnostiek worden ingezet, maar bij twee of meer symptomen is KMA waarschijnlijker. Bij klinische verdenking volgt een koemelkvrij dieet voor ten minste vier weken, resulterend in het verdwijnen of een sterke afname van de symptomen. Intensief gehydrolyseerde voedingen op basis van zowel wei-eiwit als caseïne kunnen in de eerste, tweede en derde lijn de standaardkunstvoeding vervangen. Voeding op basis van vrije aminozuren wordt uitsluitend en bij uitzondering gebruikt in de tweede en derde lijn. De diagnose KMA kan alleen worden gesteld met een dubbelblinde, placebogecontroleerde voedselprovocatie (DBPGVP). De diagnostiek van laagrisico-KMA verschuift van de tweede naar eerste lijn voor kinderen jonger dan 1 jaar. Ook op grotere consultatiebureaus en in de huisartsenpraktijk kunnen voortaan koemelkprovocaties worden uitgevoerd. Daarbij wordt bij voorkeur gebruikgemaakt van de DBPGVP op locatie. Zolang de vergoeding voor het uitvoeren van DBPGVP’s op het consultatiebureau niet geregeld is, worden DBPGVP’s daar nog niet uitgevoerd.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2014;14:111-17)