Impact van atopie op de respons bij omalizumab-behandeling voor chronische spontane urticaria

juni 2023 EAACI 2023 Marjolein Haakman-Groot

Tot nu toe is er nog weinig bekend over de mogelijke impact van een sensitisatie tegen aeroallergenen op de respons bij een behandeling van chronische spontane urticaria (CSU) met omalizumab. In een studie van Leonor Esteves Caldeira (Hospital de Santa Maria, Lissabon, Portugal) werd onderzocht wat deze impact was bij patiënten die in een Portugese UCARE werden behandeld. De resultaten werden tijdens EAACI 2023 gedeeld.

De retrospectieve studie volgde CSU-patiënten die tussen 2015 en 2022 minstens zes maanden met omalizumab waren behandeld. Voorafgaand aan de behandeling werd een specifieke IgE-test afgenomen bij alle deelnemers om sensitisatie voor de meeste aeroallergenen te onderzoeken. Vervolgens werden deelnemers met omalizumab behandeld. Afhankelijk van de respons op omalizumab in de eerste 16 weken werden de deelnemers over 2 groepen verdeeld: (1) responders (UAS7 <6) en (2) non-responders (UAS7 >15) of partiële (UAS7 = 7-15) responders. Verder werd nog onderscheid gemaakt tussen snelle (4-6 weken) en langzame responders (12-16 weken).

Studiedeelnemers

Totaal werden 96 mensen opgenomen in de studie, waarvan 80% vrouw en waarbij de gemiddelde leeftijd 49 jaar oud was (bereik: 22-81 jaar). Voorafgaande aan de omalizumab-behandeling hadden de deelnemers gemiddeld al 5 jaar last van CSU. Daarnaast had 40% van de deelnemers last van chronische induceerbare urticaria en 75% van comorbide angio-oedeem. De patiënten werden gemiddeld gedurende 3,7 jaar behandeld met omalizumab.

Resultaten

Uit de specifieke IgE-test bleek dat 64% van de patiënten niet atopisch was en 36% wel atopisch. Een groot deel hiervan was gesensitiseerd tegen huisstofmijt (n=30, Df = 28, Dpt = 27, Blomia = 19, Lepidoglyphus = 17) en een kleiner deel was gesensitiseerd tegen pollen (n=12, gras = 10, olijfboom = 7, Parietaria = 6). Tevens werd er sensitisatie waargenomen tegen huidschilfers (hond = 8, kat = 7) en schimmels (Alternaria = 4). Er werd geen significante associatie gezien tussen aeroallergene sensitisatie en de duur van CSU, de aanwezigheid van chronische induceerbare urticaria of angio-oedeem (p>0,05).

In totaal ontwikkelde 60% van de deelnemers een respons op omalizumab, 26% een partiële respons en 14% geen respons. Van de mensen met een respons, was dit in 79% van de gevallen een snelle respons en in 21% van de gevallen een langzame respons. Er werd geen associatie gevonden tussen de aanwezigheid van atopie en de snelheid van de respons op omalizumab. Tevens werd geen verschil gezien in het aantal eosinofielen en basofielen bij de start van de studie tussen atopische en niet-atopische responders. Wel werd gezien dat atopische responders een significant hoger niveau van totaal IgE vertoonden aan het begin van de studie, in vergelijking met niet-atopische responders (538 versus 94 U/ml respectievelijk, p=0,01).

Conclusie

In deze studie werd onderzocht wat de invloed van atopie was op de omalizumab-respons bij behandeling van CSU. Uit deze resultaten bleek geen invloed van atopie op de ontwikkeling van een respons op omalizumab.

Referentie

Esteves Caldeira L, Paulino M, Santos DF, et al. Atopy and response to omalizumab treatment in chronic spontaneous urticaria – A real-life study. Gepresenteerd tijdens EAACI 2023: poster 100120.