KLINISCHE TRIALS

CRAFT: een studie naar colchicineresistentie bij familiaire mediterrane koorts

NTvAAKI - jaargang 24, nummer 4, november 2024

C.W.E. Dermer , drs. G.E. Legger , dr. P.L.A. van Daele

SAMENVATTING

Auto-inflammatoire ziektebeelden zijn aandoeningen waarbij het aangeboren immuunsysteem is geactiveerd zonder een duidelijke infectieuze trigger. In tegenstelling tot bij auto-immuunziektebeelden spelen autoantistoffen en autoreactieve T-cellen een heel beperkte rol. Familiaire mediterrane koorts (FMF) is het meest voorkomende monogenetische auto-inflammatoire ziektebeeld. De meeste patiënten met FMF zijn afkomstig uit de regio rondom de oostkant van de Middellandse zee. FMF wordt veroorzaakt door een ‘gain of function’-mutatie in het MEFV-gen, dat codeert voor het eiwit pyrine. FMF uit zich met recidiverende episoden met koorts, verhoogde concentraties acutefase-eiwitten, serositis (pleuritis, peritonitis, pericarditis) en artritis, die 12–72 uur duren. Een gevreesde langetermijncomplicatie bij FMF is systemische amyloïd A-amyloïdose door de neerslag van het acutefase-eiwit serum amyloïd A. De behandeling van FMF is gericht op het verminderen van het aantal en de hevigheid van de recidiverende aanvallen én op het voorkomen van langetermijncomplicaties. Colchicine is de basis van de behandeling en bij de meeste patiënten neemt de aanvalsfrequentie en/of de hevigheid van de aanvallen af, maar een deel van de FMF-patiënten ervaart deze verbetering van klachten niet. Het uitblijven van deze verbetering kan komen door non-compliantie, intolerantie of resistentie. Resistentie houdt in dat er geen gunstig effect is van colchicine ondanks juiste inname. De prevalentie van colchicineresistentie wisselt in de literatuur en het is grotendeels onbekend waarom bepaalde patiënten wel of niet reageren op colchicine. Het doel van dit onderzoek is achterhalen waarom sommige patiënten colchicineresistent zijn. Hierbij wordt specifiek naar een drietal (mogelijke) verschillen tussen colchicineresponsieve en -resistente patiënten gekeken: verschillen in intra- en extracellulaire colchicinespiegels, verklarende verschillen op DNA- of RNA-niveau, demografische en klinische verschillen. Van 100 Nederlandse FMF-patiënten, 50 colchicineresponsief en 50 colchicineresistent, zal bloed worden afgenomen en klinische data worden verzameld om deze verschillen te kunnen onderzoeken. Uiteindelijk zullen met de kennis uit dit onderzoek meer FMF-patiënten adequaat kunnen worden behandeld met colchicine.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2024;24(4):150–4)

Lees verder

Cross-sectionele studie naar groei en groeibeloop van multi-etnische kinderen met voedselovergevoeligheid in Amsterdam

NTvAAKI - jaargang 24, nummer 3, augustus 2024

ir. A.M. Mooij-Nieberg , N.A. ten Hoope MSc, drs. J. Schilperoort , drs. O. van Doorn , dr. R. Meyer , N. Kooi , dr. M.J. Smelt , prof. dr. M.L.A. de Kroon , dr. B.J. Vlieg-Boerstra

SAMENVATTING

Achterblijvende groei is regelmatig beschreven bij kinderen met voedselallergie. Er zijn echter onvoldoende Nederlandse data over de groei bij kinderen met voedselallergie. Daarbij zijn risicofactoren voor slechte groei relatief onbekend. De doelstellingen van deze studie zijn: 1) om de groei en groeicurves van 170 Nederlandse kinderen (0–18 jaar) met voedselallergie te vergelijken met de Nederlandse groeicurves, daarbij rekening houdend met etniciteit, en ook met de groeicurves van de World Health Organization, en 2) om voorspellende factoren voor slechte groei te identificeren, waaronder microbioomsamenstelling en calprotectinewaarde.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2024;24(3):111–3)

Lees verder

Een immuunondersteunend dieet als aanvullende therapie bij de behandeling van kinderen met pinda-/notenallergie: de DIAMETER-studie

NTvAAKI - jaargang 23, nummer 4, november 2023

O. Benjamin RD BSc, M. Yang MSc, dr. B.J. Vlieg-Boerstra

SAMENVATTING

De rol van goede voeding staat in toenemende mate in de belangstelling bij de behandeling van chronische immuunziekten. Voeding als aanvullende therapie bij de behandeling van allergische ziekten is echter, naast het elimineren van allergene voedingsmiddelen, nog nauwelijks onderzocht. Een groep internationale allergiediëtisten heeft bekeken welke bewijzen er in de literatuur al zijn over de relatie tussen voedingsstoffen, voedingsmiddelen en voedingspatronen enerzijds, en immuunfuncties, algehele gezondheid, de darmdoorlaatbaarheid en het microbioom anderzijds. Hierop gebaseerd werd een immuunondersteunend dieet ontwikkeld en gepubliceerd. In het OLVG wordt op dit moment onderzoek gedaan bij allergische kinderen met pinda- en/of notenallergie (DIAMETER-studie).

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2023;23(4):131–3)

Lees verder

Associatie tussen ‘advanced glycation endproducts’ in het maternale dieet en ovalbumine in de moedermelk

NTvAAKI - jaargang 23, nummer 3, september 2023

ir. S.P.J. Simons , dr. B.J. Vlieg-Boerstra

SAMENVATTING

Kinderen van atopische ouders hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van een allergie. Moedermelk kan hierin preventief werken, maar onderzoeksresultaten hierover zijn tegenstrijdig. Dit kan worden verklaard door het verschil in samenstelling van moedermelk, veroorzaakt door het maternale dieet. De aanwezigheid van bijvoorbeeld ovalbumine (OVA, uit kippenei) in moedermelk, zou ei-allergie bij het kind kunnen voorkomen. Dit is in lijn met de huidige inzichten dat blootstelling aan allergenen uit het dieet in het vroege leven essentieel is voor de ontwikkeling van tolerantie. Echter, slechts 20% van de kinderen die moedermelk zonder OVA krijgen, ontwikkelde een allergie, in vergelijking met 4,7% van de kinderen die moedermelk met detecteerbare OVA kregen. Vermoedelijk komt dit doordat veel van deze moedermelk fout-negatief is voor OVA. Huidige analysemethoden kunnen alleen OVA dat vrij aanwezig is in de moedermelk detecteren en kunnen daardoor tekortschieten om de totale hoeveelheid OVA in moedermelk te bepalen. Er zijn aanwijzingen dat OVA ook aanwezig is in extracellulaire vesikels in moedermelk, die niet kunnen worden geïdentificeerd met de huidige analysemethoden. Daarnaast vermoeden we dat de afwezigheid van OVA in moedermelk ook kan worden veroorzaakt door een ongezond maternaal dieet rijk aan bewerkte producten. Deze bewerkte producten zorgen voor een hoge dosis ‘advanced glycation endproducts’ (AGE’s), die in de darm aggregaten kunnen vormen met OVA, waardoor OVA niet meer goed kan worden opgenomen door de dunne darm en niet of nauwelijks in de moedermelk terechtkomt.

Dit onderzoek beoogt enerzijds een betere analysemethode voor de totale hoeveelheid OVA in moedermelk te ontwikkelen en anderzijds een link te leggen tussen de hoeveelheid AGE’s in het maternale dieet en de hoeveelheid OVA in hun moedermelk. Uiteindelijk willen we hiermee voedingsadviezen aan lacterende vrouwen geven, ter voorkoming van ei-allergie bij hun kind.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2023;23(3):91–3)

Lees verder