NTvAAKI - jaargang 14, nummer 4, november 2014
dr. L.L. van den Hoogen , prof. dr. L. Meyaard
Inhibitoire receptoren op immuuncellen remmen en reguleren de immuunrespons. De meeste inhibitoire receptoren bevatten een ‘tyrosine-based inhibitory motif’ (ITIM), dat via de rekrutering van fosfatasen in staat is een cellulaire respons af te remmen. Het belang van inhibitoire receptoren voor een adequaat immuunsysteem blijkt uit dierproeven waarin deze receptoren worden uitgeschakeld. Dergelijke dieren ontwikkelen heftiger verlopende infecties en zijn gevoeliger voor de inductie van auto-immuniteit. Bij mensen zijn polymorfismen in enkele genen die coderen voor inhibitoire receptoren geassocieerd met het ontstaan van auto-immuunziekten en astma. Door blokkade van een inhibitoire receptor wordt een immuunrespons bevorderd; van dit principe wordt al gebruikgemaakt bij de behandeling van maligniteiten. De diverse inhibitoire receptoren worden tot expressie gebracht op verschillende immuuncellen, waaronder mestcellen. Medicijnen die inhibitoire receptoren stimuleren, zouden in de toekomst kunnen worden gebruikt als gerichte immunosuppressiva bij de behandeling van verschillende ziekten zoals auto-immuunziekten, allergieën en astma.
(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2014;14:136-42)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 14, nummer 3, september 2014
dr. J. Spijkerman , dr. E.A.M. Sanders
S. pneumoniae (pneumokok) is een grampositieve bacterie die resideert in de neus-keelholte van gezonde mensen, wat bekend staat als dragerschap. De hoge ziekte- en sterftelast en snel toenemende antibioticaresistentie benadrukken het belang van primaire preventie door pneumokokkenvaccinatie. In 2006 is het 7-valente pneumokokkenconjugaatvaccin ingevoerd in het Nederlandse Rijksvaccinatieprogramma voor alle zuigelingen op de leeftijd van 2, 3, 4 en 11 maanden. In 2011 is hiervoor een 10-valent vaccin in de plaats gekomen. Pneumokokkenconjugaatvaccinaties zijn zeer effectief in het voorkomen van ziekte veroorzaakt door de zeven tot tien typen die in het vaccin opgenomen zijn. Gevaccineerde kinderen verspreiden deze typen minder door afname van dragerschap. Hierdoor neemt ook ziekte door vaccintypen bij ongevaccineerden af (groepsimmuniteit). Echter, de gelijktijdige opkomst van niet-vaccintypen in de neus-keelholte maakt dat ziekte door niet-vaccintypen is toegenomen. Het netto-effect is echter nog steeds zeer gunstig, vooral voor kinderen en senioren. Maar het is van groot belang om de effecten van breder dekkende vaccins op neusdragerschap en ziekte in de bevolking goed te vervolgen.
(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2014;14:105-10)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 14, nummer 2, mei 2014
dr. L. Hesse , dr. J.N.G. Oude Elberink , prof. dr. ir. M.C. Nawijn
Allergeenspecifieke immunotherapie is de enige behandeling voor allergische aandoeningen die langdurig de klachten kan onderdrukken ondanks hernieuwde blootstelling aan het allergeen. De behandeling neemt echter veel tijd in beslag en is voor lang niet alle allergische aandoeningen effectief. Om de effectiviteit van deze therapie te verbeteren zijn de onderliggende mechanismen bestudeerd in experimentele modellen. De resultaten wezen op de inductie van regulatoire T-cellen tijdens de behandeling. Deze cellen zijn echter maar gedeeltelijk verantwoordelijk voor de onderdrukking van de allergische verschijnselen na allergeenprovocatie. De dendritische cel daarentegen, die het allergeen presenteert ten tijde van de allergeenprovocaties, lijkt een belangrijke rol te spelen bij het onderdrukken van de allergische verschijnselen. Uit de literatuur blijkt dat verbetering van de effectiviteit van allergeenspecifieke immunotherapie in de experimentele modellen vooral goed werkt met adjuvantia die het tolerogene fenotype van de dendritische cel versterken of de costimulatoire interactie tussen de dendritische cel en de allergeenspecifieke T-cel tijdens de behandeling voorkomen. Verhoging van de therapeutische efficiëntie van allergeenspecifieke immunotherapie voor een bredere klinische toepassing van deze behandelingsmethode dient zich dus vooral te richten op het verkrijgen van een tolerogeen fenotype van de allergeenpresenterende dendritische cel tijdens de behandeling.
(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2014;14:62-8)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 14, nummer 1, februari 2014
dr. R.P. Gazendam , J.L. van Hamme , dr. T.K. van den Berg , prof. dr. T.W. Kuijpers
Invasieve schimmelinfecties met Candida albicans komen steeds vaker voor als gevolg van immunosuppressie bij voortgaande intensivering van huidige chemotherapie. Deze opportunistische infecties zijn moeilijk te behandelen en gaan gepaard met een hoge mortaliteit: 40–50%. Zowel het aangeboren als verworven immuunsysteem zijn belangrijk in de afweer tegen schimmels. Enerzijds leiden defecten in de ontwikkeling en functie van de T-helper-17(Th17)-cellen tot schimmelinfecties van de huid en slijmvliezen, waaronder chronische mucocutane candidiase (CMC), anderzijds spelen neutrofiele granulocyten de grootste rol in het voorkomen van invasieve candidiase. Neutropenie en disfuncties van de neutrofiele granulocyt, zoals bij patiënten met chronisch granulomateuze ziekte (CGD), zijn predisponerende factoren voor een systemische candida-infectie. In dit artikel wordt, mede aan de hand van patiënten met zeldzame immuundeficiënties, een overzicht gegeven van de cytotoxische mechanismen van neutrofiele granulocyten in de afweer tegen Candida albicans.
(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2014;14:18-23)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 13, nummer 4, november 2013
L.M.A. Oswald , R.E. Jonkers
Sarcoïdose is een aandoening waarbij een CD4+-T-lymfocytgemedieerde reactie met secundair de vorming van granulomen centraal staat. Voortschrijding van de ziekte kan leiden tot verstoring van architectuur en functie van organen. De ziekte lijkt zich te presenteren bij genetisch gepredisponeerde personen die in contact zijn gekomen met een nog onbekend agens. Spontane remissie komt voor, echter 50% van de patiënten komt toe aan behandeling. Corticosteroïden zijn het middel van eerste keus; cytotoxische middelen en biologicals kunnen worden ingezet als tweede- en derdelijnsbehandelingen.
(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2013;13:144-153)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 13, nummer 3, september 2013
dr. C. Nieuwhof
Verhoogde IgE-waarden komen bij een aantal aandoeningen voor. In dit artikel worden enkele relevante aandoeningen en mechanismen besproken naar aanleiding van een patiëntencasus, zoals we die recentelijk gezien hebben.
(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2013;13:114-119)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 13, nummer 3, september 2013
E.M. van Dijk , dr. E. de Vries
Bij kinderen met een verhoogd IgE staan diverse immuundeficiëntiesyndromen in de differentiaaldiagnose, waaronder het zeldzame hyper-IgE-syndroom (HIE S). HIE S wordt verklaard door een mutatie in het STAT3-(autosomaal dominante vorm), het DOCK8- of het TYK2-gen (autosomaal recessieve vormen). HIE S presenteert zich als een multisysteemaandoening met aanzienlijke variatie met recidiverende, vaak ernstige infecties en een sterk verhoogde IgE-concentratie. Om blijvende schade door recidiverende infecties te voorkomen is het van belang om de diagnose zo vroeg mogelijk te stellen onder meer door voor dit doel speciaal ontwikkelde scorelijsten te gebruiken.
(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2013;13:108-113)
Lees verder