NTvAAKI - jaargang 18, nummer 1, februari 2018
dr. M.C.F.J. de Rotte , dr. H.C. Hafkamp , dr. J.M. Kruyt , dr. M.R. Batstra , dr. L.E. Bakker-Jonges
Het voorspellen van de effectiviteit van immunotherapie (IT) als behandeling van allergische rinitis is moeilijk. In deze studie wordt onderzocht of het bepalen van specifiek-IgE (sIgE) tegen allergeencomponenten, een objectieve follow-up van huidtests en/of het bepalen van een klinische score behulpzaam zijn om de respons op IT bij een persisterende allergische rinitis te voorspellen en te vervolgen. In de patiëntenpopulatie die was geselecteerd voor immunotherapie van de afdeling KNO-heelkunde van de Reinier-Haga Groep voegde het bepalen van sIgE tegen allergeencomponenten van gras- en boompollen niets toe aan de voorspelling of deze patiënten reageren op IT. Patiënten die op basis van anamnese en reguliere sIgE-tests geselecteerd werden voor IT waren positief voor sIgE tegen de belangrijkste allergenen. De huidtest was een goede objectieve maat om de reactie op IT te vervolgen. De subjectieve klinische score correleerde ook significant met de respons op IT.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE & ASTMA 2018;18:30-36)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 17, nummer 4, november 2017
dr. B. Vlieg-Boerstra
(Ned Tijdschr Allergie Astma 2017;17:155-156)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 17, nummer 4, november 2017
dr. T. Klok , drs. D.H.J. Verhoeven
Waar de preventie van IgE-gemedieerde voedselallergie tot 2008 gericht was op het vermijden van hoogallergene voedingsmiddelen, is deze gedachte nu 180 graden gedraaid. De huidige hypothese is dat primaire sensibilisatie voor voedselallergenen plaatsvindt via de (niet-intacte) huid, met name bij kinderen met eczeem. Vroege expositie via de gastro-intestinale route geeft minder risico op sensibilisatie en heeft in een aantal studies een duidelijk preventief effect op het ontwikkelen van een voedselallergie. Met name voor pinda en verhit (maar geen rauw) ei laten interventiestudies zien dat er een duidelijke risicoreductie bereikt kan worden door vroege orale introductie van het allergeen, vooral bij kinderen met een hoog risico op een voedselallergie. De praktische implicatie van deze observatie roept vragen op over de veiligste en efficiëntste methode waarop vroege introductie bij zuigelingen met een hoog risico kan plaatsvinden. Er is echter genoeg bewijs voor de stelling dat het niet tijdig introduceren van hoog-allergene bijvoeding tot een verhoogde kans op voedselallergieën leidt, waarvoor op dit moment nog geen curatieve behandeling is.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE & ASTMA 2017;17:157-165)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 17, nummer 2, mei 2017
Prof. dr. D.G. Ebo
Hoewel geneesmiddelenprovocatietests nog altijd beschouwd worden als de gouden standaard ter ondersteuning van de diagnose van een acute geneesmiddelenallergie, is hun voorspellende waarde niet absoluut en zijn zij niet altijd mogelijk, vanwege ethische en praktische redenen. De diagnose van een AGA berust daarom meestal op een grondige anamnese aangevuld met huidtests en bepaling van geneesmiddelenspecifiek IgE. Deze tests zijn niet absoluut predictief en geneesmiddelenspecifieke IgE-tests zijn nauwelijks beschikbaar. De ontwikkeling, validatie en harmonisatie van nieuwe cellulaire tests zoals de basofielenactiveringstests blijft dus noodzakelijk. Dit overzicht focust op de toepassingen en beperkingen van de basofielenactiveringstest bij acute geneesmiddelallergie.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE & ASTMA 2017;17:71-78)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 17, nummer 1, maart 2017
prof. dr. R.J.J. van Neerven , dr. R. Albers , prof. dr. H. Wichers , prof. dr. J. Garssen , prof. dr. ir. H.F.J. Savelkoul
De rol van voeding voor een goed werkend immuunsysteem wordt steeds duidelijker. Een goed gebalanceerde voeding kan bijdragen aan het voorkomen van ziekte in het vroege leven (allergie, infecties) en het late leven (ontsteking, infecties).
Het belang van macro- en micronutriënten voor het normaal functioneren van het immuunsysteem is reeds lang bekend. We leren ook steeds meer over nieuwe voedingsmiddelen en -componenten die specifieke effecten op het immuunsysteem kunnen hebben. Dit zijn onder andere probiotica, prebiotica en voedingsvezels, componenten van (moeder) melk, vetzuren (PUFA en SCFA), en antioxidantia.
Deze kunnen het immuunsysteem zowel rechtstreeks beïnvloeden als indirect via effecten op darmbacteriën en darmepitheel. Dit artikel probeert een overzicht te geven van de huidige kennis op dit gebied, met een focus op de mogelijke rol van voeding in het voorkomen van allergie, infectie, en ontsteking.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE & ASTMA 2017;17:21-28)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 16, nummer 4, november 2016
P. Hagedoorn , dr. A.H. de Boer , prof. dr. H.W. Frijlink
De keuze aan inhalatiesystemen is de laatste jaren fors toegenomen en hiermee zien veel zorgverleners door de bomen het bos niet meer. Lang niet elke inhalator past bij elke patiënt dus moet er een weloverwogen keuze worden gemaakt. Om een goede keuze te kunnen maken is enige kennis meer dan wenselijk. De perfecte inhalator is de inhalator die het beste past bij de specifieke patiënt en zorgt voor een maximaal therapeutisch effect met minimale bijwerkingen. Dit kunnen dus verschillende inhalatoren zijn voor verschillende patiënten. Hierbij kan het ontwerp van de inhalator een belangrijke rol spelen. Daarnaast is het juiste gebruik van de inhalator en daarmee een goede instructie hierbij ook noodzakelijk. Enige kennis van de inhalatietechnologie om een goede instructie te kunnen geven zal absoluut een positieve bijdrage leveren aan de therapie. In dit artikel worden handvatten aangereikt om te komen tot een weloverwogen keuze. Verder wordt de wetenschappelijke onderbouwing gegeven voor de noodzaak van bepaalde handelingen en de voorwaarden waaraan een goede inhalator moet voldoen.
(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2016;16:130-136)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 16, nummer 3, september 2016
C. Clark , Z. Hofman , dr. S. de Maat , dr. C. Maas
Weefsels waarin allergische reacties plaatsvinden vertonen kenmerken van ontsteking, zoals zwelling, opwarming en roodheid. Veel van deze symptomen zijn gekoppeld aan een verhoogde doorlaatbaarheid van de vaatwand. In allergische reacties wordt histamine hoofdzakelijk verantwoordelijk gehouden voor het ontstaan van de vaatwandlekkage. In aandoeningen zoals urticaria en angio-oedeem is de bijdrage van histamine minder uitgesproken.
Net als histamine kan het kleine peptide bradykinine vaatwandlekkage veroorzaken. Dit wordt in de bloedbaan geproduceerd door het contactactivatiesysteem, een enzymsysteem dat is gerelateerd aan het bloedstollingssysteem. Bradykinine speelt een hoofdrol in erfelijke vormen van angio-oedeem, een aandoening waarbij weefsels in onvoorspelbare aanvallen opzwellen door vaatwandlekkage, maar ook bij angio-oedeem dat ontstaat bij gebruik van sommige bloeddrukverlagende middelen. Onderzoek naar erfelijk angio-oedeem suggereert dat lokale productie van bradykinine op het endotheel ten grondslag ligt aan vaatwandlekkage. Het enzym plasmine vormt hierbij een belangrijke prikkel. Het is momenteel de vraag of bradykinine ook verantwoordelijk is voor idiopathische, niet-erfelijke vormen van angiooedeem.
In vormen van angio-oedeem met een onderliggend allergisch karakter, wordt de vaatwandlekkage vooralsnog beschouwd als een exclusief histamine-gemedieerd proces. Recente patiëntenstudies laten echter zien dat bradykinineproductie ook plaatsvindt tijdens anafylactische reacties. Tevens is in diermodellen aangetoond dat de vorming van bradykinine een sterke bijdrage levert aan het ziektemechanisme van passieve systemische en cutane anafylaxie. Hierbij vormen mestcelactivatie en de afgifte van heparine een prikkel voor bradykinineproductie. Deze ontwikkelingen wijzen uit dat de vorming van bradykinine op het oppervlak van cellen een belangrijke rol speelt in vaatwandlekkage, niet alleen tijdens aanvallen van angio-oedeem, maar ook tijdens histamine-gedreven allergische reacties.
(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2016;16:92-99)
Lees verder