NTvAAKI - jaargang 23, nummer 3, september 2023
dr. J.G.M.C. Damoiseaux , dr. J.J.B.C. van Beers , drs. J. Potjewijd
De historie van antineutrofiele cytoplasmatische antistoffen (ANCA) begint met de associatie met glomerulonefritis en wordt vervolgd met het aantonen dat ANCA een pathogene rol spelen in ANCA-geassocieerde vasculitis (AAV). Waar ANCA aanvankelijk werden aangetoond met een indirecte immuunfluorescentie (IIF)-test, heeft de ontdekking van de auto-antigenen, te weten myeloperoxidase en proteïnase 3, geresulteerd in een evolutie in ANCA-testen, waardoor de huidige antigeenspecifieke immuno-assays betere testkarakteristieken hebben dan de oorspronkelijke IIF-test. ANCA hebben hierdoor niet alleen reeds lange tijd een plaats verworven in de diagnostiek, maar recentelijk ook in de classificatie van AAV. De interpretatie van de testresultaten kan in de nabije toekomst worden vereenvoudigd door rapportage in de vorm van ‘likelihood ratios’ voor testresultaatintervallen. De rol van ANCA in het opvolgen van patiënten blijft vooralsnog echter een punt van discussie en behoeft verder onderzoek.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2023;23(3):78–85)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 23, nummer 2, mei 2023
dr. J.A.M. van Laar , dr. J.C.E.M. ten Berge
Uveïtis is een verzamelterm voor intra-oculaire ontstekingen die het eerste symptoom kunnen zijn van een onderliggende aandoening zoals lues, sarcoïdose of de ziekte van Behçet. Het is van belang snel onderscheid te maken tussen een infectieuze en een niet-infectieuze uveïtis vanwege het verschil in behandeling. De opkomst van ‘biologicals’, zoals de TNF-α-remmers, heeft de behandeling van niet-infectieuze uveïtis sterk verbeterd. Omdat de onderliggende oorzaken en behandelingen van uveïtis uiteenlopen, kunnen verschillende medische disciplines betrokken zijn bij patiënten met uveïtis.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2023;23(2):52–6)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 21, nummer 4, december 2021
K.E. van der Wouden , drs. C.J. Teunis , dr. J.A.M. van Laar , dr. A.F. Karim
Sarcoïdose is een systemische, granulomateuze, niet-infectieuze aandoening met kans op betrokkenheid van bijna alle organen. De diagnose is gebaseerd op klinische en radiologische kenmerken, waarbij het door middel van histologisch onderzoek aantonen van granulomen essentieel blijft. Biomarkers als ‘soluble’ interleukine 2-receptor in serum kunnen vanwege de hoge sensitiviteit van meerwaarde zijn bij de diagnostiek van sarcoïdose. Aanvullende beeldvormende onderzoeken zoals een CT-en/ of PET-scan zijn vaak nodig om de uitgebreidheid van de ziekte en de lokalisatie voor een biopsie vast te stellen. Behandeling is geïndiceerd indien sprake is van bedreiging van vitale organen (zoals de ogen, longen en het hart) door de actieve ziekte. Hoewel protocollaire behandelstrategieën ontbreken, zijn er verschillende behandelopties. Glucocorticoïden zijn vaak de eerste behandelstap, gevolgd door conventionele immuunsuppressieve middelen (zoals methotrexaat), tweedelijnsbiologicals (zoals TNF-α-antagonisten).
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2021;21(4):142–8)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 21, nummer 4, december 2021
drs. F.V.W.J. van Zijl , dr. M.L. Gerdes , dr. J. Kusmierczyk , dr. H.C. Hafkamp
Over het risico op oftalmologische complicaties bij het gebruik van intranasale corticosteroïden bestaat onduidelijkheid. In dit systematische literatuuronderzoek werd het verband tussen het gebruik van intranasale corticosteroïden (INC’s) en het risico op glaucoom, cataract of centrale sereuze chorioretinopathie onderzocht. In totaal werden 15 artikelen geïncludeerd. De relatie tussen INC’s en glaucoom of cataract is uitvoerig getoetst; geen enkele studie laat een verhoogd risico op deze 2 complicaties zien. Er werden geen artikelen gevonden die de associatie tussen INC’s en centrale sereuze chorioretinopathie onderzochten; deze associatie kan daarom bevestigd noch verworpen worden.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2021;21(4):134–41)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 21, nummer 1, februari 2021
drs. L.M. Fijen , dr. D.M. Cohn
Hereditair angio-oedeem (HAE) is een zeldzame aandoening met aanvallen van subcutaan en (sub) mucosaal oedeem, die pijnlijk, invaliderend en potentieel dodelijk zijn. In het afgelopen decennium zijn meerdere nieuwe behandelopties voor HAE ontwikkeld, voor zowel langetermijnprofylaxe als de behandeling van acute aanvallen. Deze nieuwe therapieën zijn gericht op meer effectiviteit en verdraagbaarheid, naast vereenvoudigde toedieningsmogelijkheden. Dit artikel bespreekt de pathofysiologische aangrijpingspunten en de effectiviteit van zowel de huidige, als de toekomstige behandelmogelijkheden.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2021;21(1):17-23)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 20, nummer 4, december 2020
dr. P.L. Klarenbeek , dr. M.E. Doorenspleet
In de afgelopen 20 jaar is steeds meer bekend geworden over IgG4-gerelateerde ziekten. De heterogeniteit van de ziekte kan in de praktijk de diagnosestelling lastig maken. Ook onderzoek naar deze ziekte is lastig, omdat voor het stellen van de diagnose in onderzoeksverband geen eenduidige criteria waren. Recentelijk werden door een groot internationaal consortium nieuwe classificatiecriteria voorgesteld die ondersteund worden door het American College of Rheumatology en de European League Against Rheumatism. Dit artikel bespreekt deze nieuwe criteria in de context van de huidige stand van zaken en bespreekt de waarde ervan voor onderzoek en de klinische praktijk.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2020;20(4):150-4)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 20, nummer 1, februari 2020
dr. D. Hamann , dr. J.G.M.C. Damoiseaux , prof. dr. A.W. Langerak , dr. E.G. van Lochem , dr. H.G. Otten
Immuuntherapie wordt steeds meer toegepast bij de behandeling van hematologische maligniteiten en solide tumoren en ook bij de behandeling van auto-immuunziekten. Immuuntherapie met monoklonale antistoffen is erop gericht het immuunsysteem te versterken of juist af te remmen. Beide aspecten van immuuntherapie werden besproken tijdens het eerste symposium van het College van Medisch Immunologen op 12 juni 2019. Gedurende het symposium stonden monoklonale antistoffen tegen B-cellen (rituximab, gericht tegen het CD20-antigeen), plasmacellen (daratumumab, gericht tegen het CD38-antigeen) en T-cellen (met name pembrolizumab en ipilimumab, gericht tegen respectievelijk PD-1 en CTLA4) model voor successen en uitdagingen van immuuntherapie met monoklonlae antistoffen. Daarnaast werd stilgestaan bij nieuwe aspecten van de ontwikkeling van therapeutische antistoffen vanuit de industrie.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2020;20:24-28)
Lees verder