NTvAAKI - jaargang 20, nummer 1, februari 2020
dr. B.M.J. Flokstra-de Blok , E. van Heijst , dr. J.W.H. Kocks , dr. J.N.G. Oude Elberink , dr. M.L.A. Schuttelaar , dr. J.L. van der Velde , prof. dr. T. van der Molen , prof. dr. A.E.J. Dubois
De Allergiedienst is een systeem voor diagnostisch en advies gebaseerd op een vragenlijst en de uitslag van specifiek Immuunglobuline E (sIgE). Deze dienst is ontwikkeld om huisartsen te ondersteunen bij het diagnosticeren en behandelen van patiënten met mogelijke allergieën. Een pilotstudie werd verricht om de uitvoerbaarheid van deze Allergiedienst voor de eerste lijn te testen. In deze pilotstudie ontvingen huisartsen diagnostische en beleidsadviezen van de Allergiedienst naast sIgE-testresultaten (interventiegroep) of alleen sIgE-testresultaten (controlegroep). De Allergiedienst-adviezen zijn gebaseerd op de sIgE-testresultaten en de Allergiedienst-vragenlijst die door de patiënt is ingevuld. De Allergiedienst werd als uitvoerbaar beschouwd als >70% van de Allergiedienst-adviezen naar de huisarts zijn gestuurd binnen 10 werkdagen nadat het sIgE testresultaat bekend was. Daarnaast vulden huisartsen een vragenlijst in over hun (voorlopige) diagnose en beleid voordat (T1) en nadat (T2) zij de sIgE-testresultaten hadden ontvangen. Overeenkomsten en verschillen in diagnose, medicatie en verwijzingen tussen huisartsen en de Allergiedienst werden onderzocht op T1 en T2. Tot slot vulden huisartsen in de interventiegroep een vragenlijst in om de bruikbaarheid van de Allergiedienst te evalueren. Resultaten: In totaal zijn 101 patiënten geïncludeerd door 27 huisartsen. In de interventiegroep vulden 42 patiënten (72%) de Allergiedienst-vragenlijst in. Het merendeel van de Allergiedienst-aanbevelingen (93%) was teruggestuurd naar de huisarts binnen 10 werkdagen nadat de sIgE-testresultaten bekend waren, (gemiddeld [SD] 4,7 [4,0] werkdagen). Huisartsen in de interventiegroep rapporteerden in 91% van de gevallen grotendeels of gedeeltelijk de aanbevelingen van de Allergiedienst op te volgen. De totale overeenstemmingscores met betrekking tot de diagnose waren significant hoger (p<0,001) in de interventiegroep dan de controlegroep (gemiddelde [SD]; 0,9 [1,8] versus -0,8 [1,0]). De overeenkomst betreffende medicatie of verwijzing tussen huisartsen en Allergiedienst verschilde niet tussen de interventie en de controlegroep. Huisartsen in de interventiegroep waren positief over de Allergiedienst. De Allergiedienst kan als uitvoerbaar worden beschouwd voor de eerste lijn. Huisartsen lijken de Allergiedienst-adviezen te volgen. De Allergiedienst heeft de potentie om een bijdrage te leveren aan de kennis en kunde van huisartsen om nog betere zorg te bieden aan allergiepatiënten in de eerste lijn.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2020;20:5-12)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 20, nummer 1, februari 2020
dr. N.W. de Jong
Voedselallergie is een wereldwijd gezondheidsprobleem waar 5% van de volwassenen en 8% van de kinderen aan lijdt. De afgelopen 10 jaar zijn grote verbeteringen gemaakt op het gebied van specifieke voedselimmuuntherapie inclusief orale, sublinguale en epicutane immuuntherapie (EPIT). EPIT, de relatief nieuwe therapie die momenteel wordt onderzocht, maakt gebruik van een met allergeen doordrenkte plakker (DBV Technologies, Montrouge, Frankrijk). Van deze plakkers is met muismodellen aangetoond dat ze het allergeen afieveren in de epidermale laag van normale, intacte huid, waar het wordt opgenomen door de Langerhanscellen (dendritische, vertakte huidcellen) en getransporteerd naar de regionale lymfeklieren. Inmiddels zijn fase I-, IIaen IIb-onderzoeken uitgevoerd met de VIASKIN® Peanut (DBV Technologies, Montrouge, Frankrijk). Significante verschillen tussen de behandel- en placebogroep zijn gevonden en een fase III-onderzoek is inmiddels gestart bij kinderen van 4–11 jaar. EPIT vertoont een gunstig veiligheidsprofiel, waarbij het merendeel van de bijwerkingen mild is en beperkt tot het gebied van de huidplakker. EPIT is mogelijk een veilig alternatief voor orale en sublinguale immuuntherapie met voedselallergenen. Verder onderzoek is nodig om de klinische werkzaamheid te verbeteren door de duur, concentratie en het blootgestelde oppervlakte te optimaliseren.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2020;20:13-18)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 19, nummer 4, november 2019
J. Knijp , prof. dr. D.P. Bruynzeel , prof. dr. T. Rustemeyer
Wolalcoholen worden verwerkt in cosmetische producten en therapeutische zalven. Een contactallergie voor wolalcoholen ontstaat door langdurige blootstelling op vooral de beschadigde huid. Een recent onderzoek in het Amsterdam UMC toont aan dat een wolalcoholallergie relatief vaak voorkomt, met name bij patiënten met atopisch eczeem. Het aantonen van een wolalcoholallergie vereist adequate plakproefdiagnostiek. De combinatie van de allergenen lanoline alcohol 30% in vaseline en Amerchol L101 50% in vaseline bleek effectief om een contactsensibilisatie aan te tonen.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2019;19:120-2)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 19, nummer 4, november 2019
M.M. Kleipool , prof. dr. T. Rustemeyer
Sinds 2006 wordt in Europa een stijging waargenomen in het aantal patiënten met contactallergie voor het conserveermiddel methylisothiazolinon (MI) en het mengsel van MI met methylchloorisothiazolinon. Resultaten van deze studie laten een vergelijkbare trend zien bij de patiënten van het VUmc in Amsterdam. De stijging in het aantal contactallergieën lijkt te worden verklaard door het toegenomen gebruik van MI in verschillende producten. In zowel ‘rinseoff’- als ‘stay-on’-cosmetica werd een concentratie van 0,01% (100 ppm) toegestaan. Per februari 2017 is het gebruik van MI in ‘stay-on’-cosmetica verboden. De maximaal toegestane concentratie in ‘rinse-off’-cosmetica is verminderd van 0,01% (100 ppm) naar 0,0015% (15 ppm). Voor het gebruik van MI in industriële en huishoudelijke producten gelden geen restricties en ontbreken adviezen. MI wordt in de Europese standaardreeks als apart allergeen getest in een testconcentratie van 0,2% (2.000 ppm).
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2019;19:123-8)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 19, nummer 3, augustus 2019
T. Niemeyer-van der Kolk , M.S. van Maaren , dr. M.B.A. van Doorn
Een belangrijke beperking bij de omalizumab-behandeling van patiënten met chronische spontane urticaria (CSU) betreft de vaste dosis en het gefixeerde doseerinterval (300 mg per 4 weken). Dit artikel biedt een praktische handleiding (algoritme) voor gepersonaliseerde omalizumab-behandeling van patiënten met CSU waarin zowel de mogelijkheid tot aanpassing van de dosis als het doseerinterval wordt beschreven. Een retrospectieve analyse in de eigen patiëntenpopulatie (n=63) liet zien dat na ophogen van de omalizumab-dosering bij patiënten met een partiële respons, 56% van deze patiënten alsnog een complete respons behaalde. Daarnaast kon bij een aanzienlijk aantal patiënten met een complete respons (n=24) het doseerinterval met succes worden verlengd naar 8 weken en de behandeling uiteindelijk worden gestaakt. Van deze patiënten bleef 58% in langdurige complete remissie. Hoewel de resultaten nog moeten worden bevestigd in een groter prospectief onderzoek is het voorgestelde algoritme reeds toepasbaar in de klinische praktijk.
NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2019;19:80-8)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 19, nummer 2, mei 2019
Prof. dr. J. Buters , M. Koenders , T. van der Graaf , dr. J. Rojo , dr. L.A. de Weger
In de afgelopen tientallen jaren is de wereldwijde prevalentie van allergieën gestaag toegenomen. De meestvoorkomende zijn respiratoire allergieën voor pollen, voornamelijk voor berken- en graspollen, gevolgd door huisstofmijt. Ook in Nederland hebben veel patiënten respiratoire allergieklachten die worden veroorzaakt door pollen (hooikoorts). De levenskwaliteit van deze patiënten is duidelijk verminderd en de ziekte veroorzaakt hoge gezondheidskosten. De behandeling van hooikoorts is veelal gericht op het voorkomen van blootstelling aan pollen en (soms profylactisch) antihistaminica. Het is dan ook geen wonder dat pollentellingen veel worden geraadpleegd. Verbazingwekkend is wel dat er weinig meetstations in Nederland zijn, ondanks de hoge gezondheidskosten en het belang van de pollentellingen voor patiënten. Voor heel Nederland komen deze tellingen sinds jaar en dag van 2 meetstations vandaan: Leiden en Helmond. Sinds 2018 is er ook een meetstation gevestigd in Drachten. Voor 17 miljoen inwoners, waaronder ongeveer 3 miljoen hooikoortspatiënten, is dat weinig. Het feit dat er slechts op weinig plaatsen in Nederland pollentellingen gedaan worden, wordt gemaskeerd door het hoge aantal aanbieders van pollenvoorspellingen en informatie op internet of in apps. Op een enkele uitzondering na berusten de meeste voorspellingen niet op werkelijk gemeten waardes afkomstig van de meetstations. Het is sinds kort mogelijk om pollen, naast manueel (het Nederlandse systeem), ook automatisch te bepalen en online ter beschikking te stellen. Of de kosten van deze automatische systemen gecompenseerd worden door besparingen in het gezondheidssysteem is nog niet bekend. Hoe dan ook, de vele allergische patiënten in Nederland zouden veel baat hebben bij een goede meting en voorspelling van de pollenvlucht.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2019;19:39-48)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 19, nummer 1, februari 2019
J.E. Wilbrink-Weinbeck , dr. M.L.A. Schuttelaar
Verstoring van de huidbarrière speelt een belangrijke rol in de etiologie van constitutioneel eczeem. Veranderingen in samenstelling van lipiden en eiwitten resulteren in een toename van het transepidermaal vochtverlies en maken het mogelijk dat lichaamsvreemde stoffen de epidermis kunnen binnendringen. Het gebruik van zalven en crèmes (emollientia) is een essentieel onderdeel van de behandeling van constitutioneel eczeem, met als doel de huidbarrière te verbeteren. De emollienskeuze is vaak gebaseerd op persoonlijke ervaringen van een behandelaar en voorkeuren van een patiënt, omdat er op dit moment een gebrek is aan kennis over de effectiviteit van verschillende emollientia. Studieresultaten laten zien dat het gebruik van emollientia de ziekte-ernst vermindert, de kwaliteit van leven verbetert en een corticosteroïden-besparend effect heeft. Als gevolg van heterogeniteit van de etiologie binnen de patiëntenpopulatie van constitutioneel eczeem is het te verwachten dat niet alle eczeempatiënten baat hebben bij dezelfde emolliens. Toch zijn er wel algemene aanbevelingen te doen. Het beste effect van emolliensgebruik mag verwacht worden als een emolliens de huidbarrière daadwerkelijk verbetert en de patiënt deze prettig vindt om te gebruiken. Daarnaast is het belangrijk dat de noodzaak van het smeren duidelijk is voor de patiënt en dat belastende en uitlokkende factoren vermeden worden. Met behulp van voorlichting over de etiologie kan men zelfmanagement verhogen. Door meerdere emollientia uit te laten proberen, en effecten te evalueren, zal men tot de meest optimale productkeuze komen.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2019;19:3-10)
Lees verder