ALLERGIE

Vissen naar mogelijkheden: nieuwe inzichten in de diagnostiek en behandelmogelijkheden van visallergie

NTvAAKI - jaargang 21, nummer 1, februari 2021

D. Dijkema MSc, dr. J.A.M. Emons , dr. A.A.J.M. van de Ven , dr. J.N.G. Oude Elberink

SAMENVATTING

Visallergie is een van de meest voorkomende voedselallergieën. De aanbevolen behandeling betreft het vermijden van meestal alle vissoorten. Volgens nieuwe inzichten hoeft het vermijden van alle vissoorten tegenwoordig echter niet meer de praktijk te zijn. Patiënten met een visallergie zijn te onderscheiden in 3 groepen: (A) poly-gesensibiliseerde patiënten die op alle soorten vis reageren, (B) monogesensibiliseerde patiënten met een selectieve allergische reactie voor 1 individuele vissoort en (C) oligo-gesensibiliseerde patiënten die reageren op een aantal specifieke vissoorten. Hier kunnen verschillende visallergenen, waaronder parvalbumine, enolase of aldolase verantwoordelijk voor zijn. Dit artikel beschrijft de huidige stand van zaken voor de diagnostiek en behandeling van visallergie, waarbij de meeste patiënten met een visallergie toch vissoorten kunnen eten.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL2021;21(1):4-10)

Lees verder

Nieuwe, positieve plakproefreacties op dag 7: de toegevoegde waarde van de plakproef-aflezing op dag 7

NTvAAKI - jaargang 20, nummer 4, december 2020

drs. C.C.A. van Amerongen , dr. M.L.A. Schuttelaar

SAMENVATTING

Het niet uitvoeren van een dag (D) 7-plakproefaflezing kan resulteren in het missen van nieuwe (laat) positieve reacties. Patiëntkarakteristieken en allergeengroepen kunnen geassocieerd zijn met de ontwikkeling van nieuwe, positieve D7-reacties. Plakproefuitslagen tussen 2008–2018 van 3.292 patiënten, getest met de Europese basisreeks, werden geanalyseerd. Positieve reacties werden uitgesplitst in positief op D3 of nieuwpositief op D7. In totaal lieten 447 patiënten (13,6%) een nieuwpositieve reactie zien op D7. Uit een univariabele regressieanalyse bleek dat de groep patiënten tussen 18–30 jaar negatief geassocieerd was met nieuwpositieve D7-reacties. Voor geslacht, constitutioneel eczeem en arbeidsgerelateerd contacteczeem werden geen associaties gevonden. Topicale corticosteroïden (‘odds ratio’ [OR]: 1,87; 95%-BI: 1,09–3,21) en overige ‘topicals’ (OR: 2,60; 95%-BI: 1,92–3,51) bleken significant geassocieerd met nieuwe, positieve D7-reacties. Een D7-aflezing is dus van toegevoegde waarde, vooral voor topicale corticosteroïden en overige ‘topicals.’

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2020;20(4):138-42)

Lees verder

De invloed van maagzuurremmers of een ‘gastric bypass’ op het ontstaan van voedselallergie

NTvAAKI - jaargang 20, nummer 4, december 2020

D. Dijkema MSc, drs. L.J. Wolters , dr. A.A.J.M. van de Ven , dr. J.N.G. Oude Elberink

SAMENVATTING

Van begin 2018 tot begin 2019 presenteerde zich een 10-tal patiënten op de polikliniek Allergologie voor volwassenen van het UMCG met een ernstiger reactie dan gebruikelijk op een voedselallergeen. Al deze patiënten gebruikten sinds kort een maagzuurremmer of hadden een ‘gastric bypass’ ondergaan. Hypoaciditeit van de maag, geïnduceerd door het gebruik van maagzuurremmers of na een ‘gastric bypass’, zorgt dat eiwitten minder goed worden afgebroken en het risico op een voedselallergie wordt vergroot. Aangezien veel volwassenen een maagzuurremmer gebruiken, lijkt de kans dat dit het ontstaan van een voedselallergie vergroot niet heel reëel. Toch bestaat steeds meer bewijs dat dit mechanisme wel meespeelt. Bariatrische chirurgie lijkt een relevante, nieuwe cofactor voor het ontstaan van systemische allergische reacties op hittelabiele voedselallergenen. Hypoaciditeit geïnduceerd door maagzuurremmers kan eenzelfde effect hebben. Het is daarom aan te raden hierop alert te zijn bij de anamnese. Naast hypoaciditeit speelt mogelijk ook een verhoogde darmpermeabiliteit of het microbioom een rol bij het ontstaan van voedselallergie. Hier moet meer onderzoek naar worden gedaan.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2020;20(4):133-7)

Lees verder

Tot een vijfde deel van patiënten met zelfgerapporteerde bètalactamallergie heeft een niet-allergische bijwerking

NTvAAKI - jaargang 20, nummer 3, augustus 2020

drs. M. van Maaren , N. Koot , dr. N. de Jong , dr. P. van Daele , prof. dr. R. Gerth van Wijk

SAMENVATTING

Doel: Het bepalen van de prevalentie van zelfgerapporteerde bètalactamallergie onder patiënten die de polikliniek Interne Geneeskunde bezoeken. Vervolgens het bepalen of de veronderstelde bètalactamallergieën verder te classificeren zijn op basis van informatie die is verkregen met een vragenlijst over de allergische reactie. Opzet: Observationele studie. Methode: 1.001 patiënten die de polikliniek Interne Geneeskunde bezochten, werden gevraagd of zij een antibiotica vermeden vanwege een antibiotica-overgevoeligheid. Indien zij dat bevestigden werd hen gevraagd een vragenlijst in te vullen met vragen over de aard en tijdsbeloop van de allergie. Op basis van de informatie werden alleen de patiënten met een zelfgerapporteerde bètalactamallergie ingedeeld in 3 groepen: patiënten met alleen symptomen van huid en/of slijmvliezen of in combinatie met andere klachten werden ingedeeld in de categorie ‘allergie’, patiënten met alleen gastro-intestinale klachten in de categorie ‘bijwerking’ en de overige patiënten in de categorie ‘niet classificeerbaar’. Resultaten: De zelfgerapporteerde prevalentie van bètalactamallergie was 8,6% (86/1.001). Hierbij hadden 60/86 patiënten reacties die konden duiden op een allergie, 14/60 kregen reacties die konden duiden op bijwerkingen en 12/86 reacties die niet geclassificeerd konden worden. Conclusie: De prevalentie van een zelfgerapporteerde bètalactamallergie onder patiënten die de interne geneeskunde bezoeken is 8,6%. Met een vragenlijst die de patiënt zelf kan invullen wordt waardevolle informatie verkregen. Op basis van de informatie kan bijna een vijfde deel van het totaal aantal reacties geclassificeerd worden als niet-allergische bijwerking. Deze informatie is bovendien belangrijk bij verwijzing voor de allergie-expert om de patiënt te kunnen adviseren indien geen alternatieven meer voor handen zijn.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2020;20:91-6)

Lees verder

Hooggebergtebehandeling voor kinderen met eczeem en/of astma

NTvAAKI - jaargang 20, nummer 3, augustus 2020

dr. K.B. Fieten , prof. dr. S.G.M.A. Pasmans

SAMENVATTING

Al decennia lang wordt in Europa hooggebergtebehandeling toegepast voor de behandeling van patiënten met atopische aandoeningen zoals constitutioneel eczeem en/of astma. De duur van een dergelijke behandeling kan oplopen van 3 weken tot meer dan 3 maanden. Ook de inhoud van de behandeling verschilt per kliniek, wat het lastig maakt om bestaande data te vergelijken. De effectiviteit van hooggebergtebehandelingen is voornamelijk door middel van observationele studies onderzocht. Vrijwel alle gepubliceerde observationele studies lieten een klinische verbetering zien direct na de hooggebergtebehandeling. Studies met een follow-up periode in het studiedesign suggereren blijvende effecten tot 12 maanden na de hooggebergtebehandeling. Een aantal gerandomiseerde studies die zijn uitgevoerd met een langere follow-up periode en lieten positieve resultaten na een hooggebergtebehandeling zien. De DAVOS-studie vergelijkt hooggebergtebehandeling in Zwitserland met poliklinische behandeling in Nederland bij kinderen met moeilijk behandelbaar eczeem (CE) en maakt gebruik van het nieuwe behandelprogramma PIM (Persoonlijk Integraal Multidisciplinair, zie BOX 1) in beide studie-armen. Direct na de hooggebergtebehandeling en tot het eerste follow-up moment na 6 weken was significant meer verbetering zichtbaar in de hooggebergtegroep op het gebied van ziekte-activiteit, gezondheidsspecifieke kwaliteit van leven en andere klinische secundaire uitkomstmaten. Deze bevindingen komen overeen met de resultaten van eerder gepubliceerde observationele studies. Het meest opvallende verschil tussen de twee groepen was de significante daling in eosinofielen in de interventiegroep. Na 6 maanden follow-up waren echter geen significante verschillen meer zichtbaar tussen de hooggebergtegroep en de controlegroep. Het gebruikte behandelprogramma PIM is effectief voor de meeste (77%) kinderen met moeilijk behandelbaar CE van 8 tot 18 jaar. Het is echter nog steeds onduidelijk of een bepaalde factor doorslaggevend is voor het geobserveerde effect van hooggebergtebehandeling en welke dat dan is. Gerandomiseerde studies die de positie van hooggebergtebehandeling in het huidige behandelaanbod verder kunnen onderbouwen, mede gebaseerd op kosten effectiviteit op de lange termijn, zijn wenselijk.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2020;20:84-90)

 

Lees verder

Peulvruchten(kruis)allergie en de relatie met een pinda-allergie bij kinderen – ervaringen van de kinderartsallergologen

NTvAAKI - jaargang 20, nummer 2, mei 2020

dr. E. de Geus , dr. J. Emons , dr. H. Merkun-Wieland , dr. H. de Groot

SAMENVATTING

Voedselallergieën, waaronder de pinda-allergie, komen bij kinderen regelmatig voor. Pinda’s behoren tot de botanische familie peulvruchten. Over kruisreacties met peulvruchten bij een pinda-allergie en over de betrokken allergeencomponenten van peulvruchten naast de pinda is weinig literatuur beschikbaar. Een retrospectieve, observationele cohortstudie werd verricht onder 16 kinderen met een pinda-allergie dan wel een doperwt en/of linzenallergie zonder sensibilisatie voor pinda. Tevens werd een enquête naar peulvruchtenallergie gehouden onder de leden van de Sectie Kinderallergologie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. Kinderen met een pinda-allergie bleken in 91% (10 van de 11 kinderen) van de gevallen op oudere leeftijd tolerant voor doperwt te zijn geworden. Kinderen met een doperwt en/of linzenallergie zonder sensibilisatie voor pinda konden in 60% (3 van de 5 kinderen) van de gevallen wederom op oudere leeftijd doperwten en/of linzen tolereren. Deze bevindingen suggereren dat kinderen met een pinda-allergie naar verwachting de meeste peulvruchten zullen tolereren en dat zij in hun dieet niet uit voorzorg overige peulvruchten hoeven te vermijden. Alertheid is vereist bij kinderen met doorgemaakte anafylaxie op een andere peulvrucht naast de pinda en verergering van uiteenlopende atopische klachten na herhaaldelijke inname van overige peulvruchten naast pinda. Nader onderzoek is nodig naar de betrokken allergenen en het effect van bewerking op de eiwitcomponenten van een peulvruchten(kruis)allergie. Daarnaast is aandacht nodig voor het ontwikkelen van dubbelblinde provocaties en een veilig thuisintroductieschema specifiek gericht op peulvruchten.

NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2020;20:51-57)

Lees verder

Dupilumab bij constitutioneel eczeem

NTvAAKI - jaargang 20, nummer 2, mei 2020

dr. L. Ariens , dr. J. van der Schaft , dr. M.L. Schuttelaar , dr. T. Kouwenhoven , dr. M. de Bruin-Weller

SAMENVATTING

Dupilumab (Dupixent) is sinds januari 2018 in Nederland beschikbaar als de eerste geregistreerde biological voor de behandeling van matig tot ernstig constitutioneel eczeem (CE). Dupilumab is een volledig humaan monoklonaal antilichaam dat specifiek bindt aan de interleukine-4-receptor-alpha-subeenheidketen van de interleukine-4- en interleukine-13-receptoren en remt daarmee de signaaltransductie van deze cytokines. Deze Th2-cytokines spelen een belangrijke rol bij diverse allergische aandoeningen, zoals astma en CE. Dupilumab kan worden voorgeschreven aan volwassen patiënten met matig tot ernstig CE die onvoldoende reageerden op lokale therapie. Dupilumab kan ook worden voorgeschreven aan patiënten die ineffectiviteit of bijwerkingen ondervonden bij tenminste één oraal immunosuppressivum dat in een adequate duur en dosering was voorgeschreven. Dit artikel geeft een overzicht van data betreffende de effectiviteit en veiligheid van dupilumab in de behandeling van matig tot ernstig CE. Deze informatie komt uit klinische studies en de dagelijkse praktijkdata uit het BioDay-register.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2020;20:41-50)

Lees verder