NTvAAKI - jaargang 23, nummer 1, maart 2023
J.J. Otten , dr. S. Reitsma
Chronische rhinosinusitis is een relatief veel voorkomende aandoening met een grote impact op de kwaliteit van leven. Bij een deel van de patiënten is er ook poliepvorming in de neus. De behandeling bestaat uit lokale en systemische medicatie, en uit chirurgie. Sinds kort is het mogelijk om met biologicals te behandelen. De eerste geregistreerde biological voor de behandeling van neuspoliepen bij chronische rhinosinusitis is dupilumab; hiermee wordt de signaaltransductie van interleukine-4 en −13 geblokkeerd. In dit overzichtsartikel wordt de toepassing van dupilumab bij dit ziektebeeld beschreven, inclusief enkele relevante aandachtspunten voor de dagelijkse praktijk.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2023;23(1):14–9)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 23, nummer 1, maart 2023
ir. S.P.J. Simons , prof. dr. J. Garssen , prof. dr. J.B. van Goudoever , dr. B.J. Vlieg-Boerstra
‘Human milk’-oligosacchariden (HMO’s) hebben mogelijk een preventieve werking op het ontstaan van immunologische aandoeningen, waaronder allergieën. Zij doen dit onder andere door een prebiotisch effect, het vervullen van een anti-adhesieve functie voor bepaalde pathogenen, het moduleren van het microbioom en het verbeteren van de epitheelbarrière. Daarnaast is bekend dat sommige HMO’s ook op een directe manier via specifieke receptoren immuuncellen kunnen beïnvloeden. Onderzoek is echter nog niet conclusief en volop in gang. HMO’s in moedermelk zorgen mogelijk voor een vermindering van een aantal atopische ziekten bij kinderen. Het is echter niet duidelijk of dit wordt veroorzaakt door een hogere concentratie van HMO’s, specifieke HMO’s of groepen van HMO’s (zoals unieke mengsels van HMO’s in colostrum, neutrale gefucosyleerde, neutrale niet-gefucosyleerde of zure HMO’s, maar mogelijk nog vele andere). Tevens is nog veel onduidelijk over de factoren die de hoeveelheid en samenstelling van HMO’s in moedermelk kunnen beïnvloeden. Zo is er een genetische component, waarin de ‘secretor’ (SE)- en ‘lewis’ (LE)-status van de moeder van invloed is op de HMO-samenstelling, maar er zijn ook verschillen in de HMO-samenstelling van de moedermelk van moeders met dezelfde SE/LE-status. Andere factoren spelen dus ook een rol in de hoeveelheid en compositie van HMO’s in moedermelk. Hierbij kan gedacht worden aan de lactatiefase, het al dan niet exclusief geven van borstvoeding, het geslacht van het kind, de zwangerschapsduur, de modus partus, de pariteit, het maternale BMI, de maternale leeftijd, externe factoren en mogelijk ook het maternale dieet. Het maternale dieet is een interessante, nog weinig onderzochte factor. Er zijn enkele aanwijzingen dat via het dieet van de lacterende moeder de HMO-samenstelling in moedermelk kan worden beïnvloed. Er is nog weinig bekend over de invloed van het maternale dieet op de samenstelling van HMO’s in de moedermelk, maar in enkele onderzoeken is dit wel al bestudeerd. Het eten van veel fruit, volkoren producten en producten die fructose en galactose (zuivel) bevatten, zouden hiervoor kunnen zorgen. Ook het minder consumeren van lege calorieën, enkelvoudig onverzadigde vetzuren en zetmeel, zouden een bijdrage kunnen leveren. Meer onderzoek is echter nodig naar de relatie tussen het maternale dieet, de samenstelling van de borstvoeding en welke invloed dit heeft op het microbioom, de darmgezondheid en het immuunsysteem, en de mogelijke relevantie hiervan voor het ontstaan en/of de ernst van allergische ziekten bij het kind. Een lopend onziekderzoek aangaande dit onderwerp is de Synbio-Breast-studie in OLVG te Amsterdam.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2023;23(1):20–8)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 22, nummer 4, december 2022
dr. M. Heron , drs. P. Holm , drs. M. Stadermann , drs. Z. Tempels-Pavlica
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2022;22(4):122)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 22, nummer 4, december 2022
dr. M.C. Slot , drs. L.H.J. Claessen , dr. J.A.P. Bons , dr. P.P.C.A. Menheere , dr. C.M.G. Nieuwhof , dr. D. de Boer
Tryptase is een mestcelspecifieke mediator. Een verhoogde concentratie van tryptase in het bloed kan een indicatie zijn van een onderliggende systemische mastocytose of een anafylactische reactie. De huidige referentiewaarden voor tryptase zijn gebaseerd op 5 kleine studies die vanuit de fabrikant van de assay zijn geïnitieerd. Alle opeenvolgende diagnostische samples voor het bepalen van de concentratie van tryptase in het Centraal Diagnostisch Laboratorium in Maastricht werden verzameld. De Bhattacharya-methode werd gebruikt om met deze samples de referentiewaarden voor tryptase te bepalen, rekening houdend met leeftijd en geslacht. Concentratie van tryptase bleek niet afhankelijk te zijn van geslacht, maar wel van leeftijd. Leeftijdsafhankelijke referentiewaarden waren duidelijk verschillend van de eerder gestelde referentiewaarden. Het advies is de leeftijdsafhankelijke referentiewaarden in de toekomst binnen Nederland toe te passen.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2022;22(4):123–8)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 22, nummer 3, september 2022
prof. dr. G.H. Koppelman
Allergische ziekten, zoals astma, hooikoorts en eczeem worden veroorzaakt door variaties in de DNA-code en omgevingsfactoren. Tot nu toe is echter slechts een deel van de erfelijke bijdrage aan allergie duidelijk. Epigenetica betreft alle (erfelijke) mechanismen die genexpressie reguleren, zonder dat de DNA-code zelf gewijzigd is. DNA-methylatie, de binding van een methylgroep aan een cytosinebase, is het meest bestudeerd. Omgevingsfactoren kunnen epigenetische modificaties aan DNA beïnvloeden. Blootstelling aan sigarettenrook in utero is geassocieerd met sterke veranderingen van DNA-methylatie in navelstrengbloed; deze effecten worden ook tot op schoolgaande leeftijd geobserveerd. Daarnaast zijn effecten van luchtverontreiniging, maternale stress en luchtweginfecties op DNA-methylatie bij kinderen vastgesteld, zowel in bloed- als in neuscellen. Allergie en astma hebben reproduceerbare DNA-methylatiepatronen, die lijken te berusten op de influx en activatie van inflammatoire cellen: eosinofiele granulocyten in bloed, en T-cellen en epitheliale cellen in neuscellen. Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen of de link tussen omgeving, epigenetica en het ontstaan van allergie causaal is. DNA-methylatie lijkt een bruikbare biomarker van allergische ziekte, en kan mogelijk worden toegepast bij diagnostiek van allergie in de eerste levensjaren.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2022;22(3):84–90)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 22, nummer 3, september 2022
D. Dijkema MSc, M.C. Ruitenbeek BSc, K. Weerstand BSc, dr. J.N.G. Oude Elberink , dr. A.A.J.M. van de Ven
Mensen met een berkenpollenallergie hebben vaak klachten door het ‘pollen food allergy syndrome’ (PFAS) voor appel. Pathofysiologisch is dit terug te voeren op de grote overeenkomsten van de PR-10-eiwitten Bet v 1 in berkenpollen met het PR-10-eiwit Mal d 1 in appel. Onderzocht is of met orale immuuntherapie (OIT) tolerantie voor appel kan worden opgebouwd. In totaal hebben 9 deelnemers meegedaan aan het onderzoek. Met een thuisintroductietest waarbij de hoeveelheid Golden Delicious-appel (1–128 g) telkens werd verdubbeld, werd bepaald bij welke hoeveelheid appel klachten van zwelling ontstonden. Vervolgens werd een OIT-protocol gestart met een startdosis 1 stap lager dan de dosisstap waarbij klachten van zwelling ontstonden. Daarna werd dagelijks een hoeveelheid appel gegeten (1–128 g, Golden Delicious, verwerkt in yoghurt) met een verdubbeling van de dosis elke 3–7 dagen. Na gemiddeld 39 dagen konden alle deelnemers een hele appel met schil eten zonder klachten. Bij 15 maanden follow-up aten bijna alle deelnemers diverse verse appelsoorten zonder PFAS-klachten. OIT met appel is, met de juiste begeleiding, veilig en lijkt een effectieve methode voor het bereiken van tolerantie voor het eten van een hele appel bij mensen met PFAS. De toevoeging van yoghurt lijkt een positieve bijdrage te leveren aan (de snelheid van) het opbouwen van tolerantie voor appel.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2022;22(3):91–7)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 22, nummer 2, mei 2022
drs. R. Achten , dr. D. Bakker , dr. L. Ariens , drs. C. van Luijk , prof. J. de Boer , dr. M. de Graaf , dr. J. Thijs , prof. dr. M.S. de Bruin-Weller
Constitutioneel eczeem (CE) is een van de meest voorkomende chronische, inflammatoire huidziekten. Door de toegenomen kennis over het pathomechanisme van CE zijn in de afgelopen jaren nieuwe gerichtere behandelingen ontwikkeld voor patiënten met matig tot ernstig CE. Sinds januari 2018 is dupilumab (Dupixent®) in Nederland beschikbaar als eerste geregistreerde biological voor de behandeling van CE. Dupilumab geeft een sterke verbetering van het eczeem en toont een gunstig veiligheidsprofiel, waarbij voornamelijk milde bijwerkingen worden geobserveerd. Met dupilumab geassocieerde oogklachten, zoals conjunctivitis, zijn echter gerapporteerd bij 9–34% van de CE-patiënten in zowel klinische studies als studies in de dagelijkse praktijk. In een prospectieve, dagelijkse-praktijkstudie werd oogheelkundig bevestigde met dupilumab geassocieerde conjunctivitis gevonden bij 33 van 167 (19,8%) CE-patiënten. De meeste patiënten hadden na een langdurige follow-upperiode nog steeds mild tot matige conjunctivitis, ondanks behandeling. Aanpassing van de dupilumabfrequentie en het stoppen met dupilumab waren nodig bij respectievelijk 10/33 (30%) en 3/33 (9%) patiënten. Om meer inzicht te krijgen in het onderliggende mechanisme van deze conjunctivitis is een prospectieve pilotstudie verricht, waarbij conjunctivabiopten werden genomen bij zes CE-patiënten die conjunctivitis ontwikkelden tijdens een behandeling met dupilumab. Een opmerkelijk laag aantal slijmproducerende cellen (slijmbekercellen) werd gevonden en de aanwezigheid van een gemengdcellig ontstekingsinfiltraat bestaande uit voornamelijk CD4+-T-cellen en eosinofiele granulocyten. Het non-invasief meten van het aantal conjunctivale slijmbekercellen draagt mogelijk bij aan het identificeren van patiënten die risico lopen op het ontwikkelen van conjunctivitis. Deze patiënten hebben mogelijk profijt van vroegtijdige anti-inflammatoire oogheelkundige behandeling.
(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2022;22(2):46–51)
Lees verder