NTvAAKI - jaargang 13, nummer 4, november 2013
Y. van Wijck , C. Taube
De incidentie van astma is de afgelopen decennia sterk toegenomen. Omdat astmapatiënten een erg heterogene patiëntenpopulatie vormen, zijn in de afgelopen jaren verschillende strategieën ontwikkeld om de patiënten aan de hand van verschillende fenotypes en – meer recent – tot zogeheten endotypes te classificeren. Het fenotype kan vastgesteld worden door de etiologie, de stimulerende factoren en het type luchtwegontsteking te bepalen, en blijkt vaak uit de klinische bevindingen. Dit is van belang omdat er voor sommige van deze fenotypes specifieke therapieën zijn, waaronder behandeling met nieuwe biologicals. Zo is anti-IgE al verkrijgbaar voor patiënten met ernstig allergisch astma. Nieuwe ontwikkelingen zijn antilichamen tegen de interleukines (IL-)5 en 13. Recente studies beschrijven bepaalde astmafenotypes/endotypes, waarvoor zulke specifieke therapieën bij uitstek werkzaam zouden kunnen zijn.
(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2013;13:138-143)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 13, nummer 3, september 2013
dr. R. Besseling , dr. S.M. Franken , prof. dr. T. Rustemeyer
Chronische urticaria is een veelvoorkomende aandoening; de kennis over de etiologie is echter beperkt. In de zoektocht naar een exogeen allergeen is de focus verschoven naar de rol van penicilline bij deze patiënten. Herhaaldelijk is een hoge frequentie van penicillinesensitisatie gevonden bij patiënten met chronische urticaria. Een dieet vrij van penicillineresiduen – een biologisch dieet – geeft in de meerderheid van de gevallen goede verbetering van de huidklachten.
(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2013;13:96-100)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 13, nummer 3, september 2013
dr. T.M. Pal
Toxische inhalatiekoorts is een griepachtig ziektebeeld, dat zich 4–8 uur na beroepsmatige blootstelling in verschillende werksituaties en beroepen kan voordoen. Bekende oorzaken zijn: inhalatoire blootstelling aan verschillende metaaloxiden in lasrook (metaaldampkoorts), endotoxine in organisch stof (toxisch organischstofsyndroom) en thermodegradatieproducten van polytetrafluorethyleen (polymeerdampkoorts). De klachten zijn doorgaans mild en binnen 24–48 uur weer verdwenen. Bij metaaldampkoorts en het toxisch organischstofsyndroom treedt in tegenstelling tot de polymeerdampkoorts bij voortzetting van de blootstelling tolerantie op. Bij toxische inhalatiekoorts duiden zowel lokale als systemische veranderingen in het niveau van diverse interleukines en andere biomarkers op een inflammatoire respons die in gang wordt gezet door geactiveerde alveolaire macrofagen. Toxische inhalatiekoorts komt vrijwel zeker veel vaker voor dan blijkt uit officiële beroepsziektemeldingen. Door het milde beloop en snelle spontane herstel wordt meestal geen arts geraadpleegd. Het aspecifieke karakter van de klachten maakt verder dat de relatie met de blootstelling niet zo snel wordt gelegd. In werksituaties waar zich toxische inhalatiekoorts kan voordoen, moet rekening worden gehouden met gelijktijdige blootstelling aan agentia die kunnen leiden tot een chemische pneumonie, extrinsieke allergische alveolitis (EAA) of een ‘reactive airways function syndrome’ (RADS), aandoeningen die een duidelijk ernstiger beloop kennen. Dit onderstreept het belang om een zorgvuldige beroepsanamnese bij dit type plotselinge en/of recidiverende klachten af te nemen en een zorgvuldig beleid te hanteren met betrekking tot de differentiaaldiagnostiek en observatie van de patiënt. Het optreden van toxische inhalatiekoorts duidt op een tekortschietend arbeidsomstandighedenbeleid en vormt dan ook aanleiding voor nader werkplekonderzoek en het treffen van preventieve maatregelen.
(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2013;13:101-107)
Lees verderNTvAAKI - jaargang 13, nummer 2, mei 2013
G.W.A. Lansbergen , G.J. van der Vegte , G.J. Vrielink , H.A. Hendriks , M.M.L. Deckers
Het voedselpanel voor de laboratoriumdiagnostiek van voedselallergie (fx5) en de kinderscreening van Phadia (Phadiatop Infant) is recent uitgebreid met hazelnoot, cashewnoot, sesamzaad, kiwi en tomaat (voedselpanel fx77). In deze studie is de evaluatie van dit panel beschreven. Daarnaast is de toegevoegde waarde van allergeencomponenten onderzocht. In de patiëntenpopulatie Midden-Holland (MH) en de regio Amsterdam (A) is het fx77-panel uitgevoerd naast fx5 of Phadiatop Infant. Bij sensibilisatie voor pinda, hazelnoot of kippeneieiwit zijn allergeencomponenten ingezet. Bij 15% (MH) en 10% (A) van de patiënten met een negatief fx5-panel werd alsnog een positieve reactie gevonden met het fx77-panel. Hierbij werd sensibilisatie voor hazelnoot het meest gevonden. In de patiëntengroep van kinderen onder 4 jaar met een negatieve Phadiatop Infant leverde het aanvullende fx77-panel bij 2–3% extra sensibilisaties op. Vervolgonderzoek met allergeencomponenten resulteerde in respectievelijk 38% (A) en 40% (MH) van de patiënten met sensibilisaties voor pinda, 12% (A) en 17% (MH) voor hazelnoot en 45% (MH) voor kippenei-eiwit in een hoogrisico-inschatting op een ernstige klinische reactie. Conclusie: uit deze studie blijkt dat uitbreiding van fx5 met het fx77-panel bij patiënten > 4 jaar een toegevoegde waarde heeft door de extra gevonden sensibilisaties, welke mogelijk relevant zijn. De verfijning van de allergiediagnostiek is met name toe te schrijven aan vervolgonderzoek op de beschikbare allergeencomponenten voor pinda, hazelnoot en kippenei-eiwit. Patiënten met een laag risico op een klinische reactie zou een belastend dieet kunnen worden bespaard.
Lees verderNTvAAKI - jaargang 13, nummer 2, mei 2013
M.E. Schram , Ph.I Spuls
Patiënten met ernstig atopisch eczeem hebben vaak systemische therapie nodig om hun klachten te onderdrukken. Methotrexaat en azathioprine worden hierbij als off-label therapeutische opties gebruikt. Dit is een gerandomiseerde gecontroleerde trial waarin de effectiviteit en veiligheid van methotrexaat en azathioprine vergeleken worden bij volwassen patiënten met ernstig atopisch eczeem gedurende twaalf weken; de follow-up was twaalf weken. Patiënten werden gerandomiseerd (verhouding 1:1) voor therapie met methotrexaat (dosering 10–22,5 mg/week) of azathioprine (dosering 1,5–2,5 mg/kg/dag). In de eerste twaalf weken hadden de patiënten in de methotrexaat- en de azathioprinegroep een relatieve verbetering van 42% (SD 18%) respectievelijk 39% (SD 25%) op de SCORAD (niet significant). Verbeteringen in kwaliteit van leven en symptomen (jeuk en slaapverlies) waren gelijk in beide groepen. In het aantal en de ernst van de bijwerkingen werden geen statistisch significante verschillen gevonden. Lymfocytopenieën werden vaker gezien in de azathioprinegroep. Ernstige bijwerkingen werden niet gezien. Met deze studie tonen we aan dat zowel methotrexaat als azathioprine op de korte termijn effectieve en veilige behandelopties kunnen zijn voor patiënten met ernstig atopisch eczeem.
Lees verderNTvAAKI - jaargang 13, nummer 2, mei 2013
E.H.J. van Haren
Bronchiëctasieën zijn een frequent voorkomend heterogeen syndroom, gekenmerkt door permanent abnormaal verwijde luchtwegen met chronische ontsteking. De diagnose wordt gesteld met hogeresolutiecomputertomografie van de thorax. Nadere diagnostische evaluatie, gericht op etiologische factoren, is aangewezen. De behandeling is complex en omvat aandacht voor onderliggende aandoeningen, bevordering van de tracheabronchiale klaring en antibiotische therapie. Antimicrobiële therapie is aangewezen bij behandeling van acute exacerbaties. Onderhoudsbehandelingen met orale of inhalatieantibiotica kunnen op indicatie worden overwogen.
Lees verderNTvAAKI - jaargang 13, nummer 1, februari 2013
W.M.C. Mulder
De exacte incidentie van geneesmiddelenallergie is onbekend. Het vermoeden van geneesmiddelenallergie bemoeilijkt medicamenteuze behandeling van de desbetreffende patiënt. Voor de diagnose van een geneesmiddelenallergie is het zeer belangrijk te achterhalen wat de exacte klachten zijn geweest die een patiënt gehad heeft en wat er toen precies aan geneesmiddelen is gebruikt. Diagnostiek moet liefst binnen een jaar verricht worden omdat daarna de sensitiviteit sterk afneemt. In-vitrodiagnostiek is slechts voor de penicillineantibiotica routinematig beschikbaar. De plaats van huidtesten, percutaan, intracutaan en epicutaan, voor de diagnose geneesmiddelenallergie wordt steeds duidelijker omdat meer informatie beschikbaar komt over de te gebruiken testconcentraties. Omdat meestal niet bekend is of het geneesmiddel zelf of een metaboliet de allergene component is, wordt de (orale) provocatietest als de gouden standaard beschouwd.
Lees verder