ALLERGIE

Koorts na het werk door blootstelling aan stoffen

NTvAAKI - jaargang 13, nummer 3, september 2013

dr. T.M. Pal

Samenvatting

Toxische inhalatiekoorts is een griepachtig ziektebeeld, dat zich 4–8 uur na beroepsmatige blootstelling in verschillende werksituaties en beroepen kan voordoen. Bekende oorzaken zijn: inhalatoire blootstelling aan verschillende metaaloxiden in lasrook (metaaldampkoorts), endotoxine in organisch stof (toxisch organischstofsyndroom) en thermodegradatieproducten van polytetrafluorethyleen (polymeerdampkoorts). De klachten zijn doorgaans mild en binnen 24–48 uur weer verdwenen. Bij metaaldampkoorts en het toxisch organischstofsyndroom treedt in tegenstelling tot de polymeerdampkoorts bij voortzetting van de blootstelling tolerantie op. Bij toxische inhalatiekoorts duiden zowel lokale als systemische veranderingen in het niveau van diverse interleukines en andere biomarkers op een inflammatoire respons die in gang wordt gezet door geactiveerde alveolaire macrofagen. Toxische inhalatiekoorts komt vrijwel zeker veel vaker voor dan blijkt uit officiële beroepsziektemeldingen. Door het milde beloop en snelle spontane herstel wordt meestal geen arts geraadpleegd. Het aspecifieke karakter van de klachten maakt verder dat de relatie met de blootstelling niet zo snel wordt gelegd. In werksituaties waar zich toxische inhalatiekoorts kan voordoen, moet rekening worden gehouden met gelijktijdige blootstelling aan agentia die kunnen leiden tot een chemische pneumonie, extrinsieke allergische alveolitis (EAA) of een ‘reactive airways function syndrome’ (RADS), aandoeningen die een duidelijk ernstiger beloop kennen. Dit onderstreept het belang om een zorgvuldige beroepsanamnese bij dit type plotselinge en/of recidiverende klachten af te nemen en een zorgvuldig beleid te hanteren met betrekking tot de differentiaaldiagnostiek en observatie van de patiënt. Het optreden van toxische inhalatiekoorts duidt op een tekortschietend arbeidsomstandighedenbeleid en vormt dan ook aanleiding voor nader werkplekonderzoek en het treffen van preventieve maatregelen.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2013;13:101-107)

Lees verder

Chronische urticaria geassocieerd met een penicillineallergie

NTvAAKI - jaargang 13, nummer 3, september 2013

dr. R. Besseling , dr. S.M. Franken , prof. dr. T. Rustemeyer

Samenvatting

Chronische urticaria is een veelvoorkomende aandoening; de kennis over de etiologie is echter beperkt. In de zoektocht naar een exogeen allergeen is de focus verschoven naar de rol van penicilline bij deze patiënten. Herhaaldelijk is een hoge frequentie van penicillinesensitisatie gevonden bij patiënten met chronische urticaria. Een dieet vrij van penicillineresiduen – een biologisch dieet – geeft in de meerderheid van de gevallen goede verbetering van de huidklachten.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2013;13:96-100)

Lees verder

Uitbreiding voedselscreening; een verfijning voor de Nederlandse bevolking?

NTvAAKI - jaargang 13, nummer 2, mei 2013

G.W.A. Lansbergen , G.J. van der Vegte , G.J. Vrielink , H.A. Hendriks , M.M.L. Deckers

Samenvatting

Het voedselpanel voor de laboratoriumdiagnostiek van voedselallergie (fx5) en de kinderscreening van Phadia (Phadiatop Infant) is recent uitgebreid met hazelnoot, cashewnoot, sesamzaad, kiwi en tomaat (voedselpanel fx77). In deze studie is de evaluatie van dit panel beschreven. Daarnaast is de toegevoegde waarde van allergeencomponenten onderzocht. In de patiëntenpopulatie Midden-Holland (MH) en de regio Amsterdam (A) is het fx77-panel uitgevoerd naast fx5 of Phadiatop Infant. Bij sensibilisatie voor pinda, hazelnoot of kippeneieiwit zijn allergeencomponenten ingezet. Bij 15% (MH) en 10% (A) van de patiënten met een negatief fx5-panel werd alsnog een positieve reactie gevonden met het fx77-panel. Hierbij werd sensibilisatie voor hazelnoot het meest gevonden. In de patiëntengroep van kinderen onder 4 jaar met een negatieve Phadiatop Infant leverde het aanvullende fx77-panel bij 2–3% extra sensibilisaties op. Vervolgonderzoek met allergeencomponenten resulteerde in respectievelijk 38% (A) en 40% (MH) van de patiënten met sensibilisaties voor pinda, 12% (A) en 17% (MH) voor hazelnoot en 45% (MH) voor kippenei-eiwit in een hoogrisico-inschatting op een ernstige klinische reactie. Conclusie: uit deze studie blijkt dat uitbreiding van fx5 met het fx77-panel bij patiënten > 4 jaar een toegevoegde waarde heeft door de extra gevonden sensibilisaties, welke mogelijk relevant zijn. De verfijning van de allergiediagnostiek is met name toe te schrijven aan vervolgonderzoek op de beschikbare allergeencomponenten voor pinda, hazelnoot en kippenei-eiwit. Patiënten met een laag risico op een klinische reactie zou een belastend dieet kunnen worden bespaard.

Lees verder

Diagnostiek en behandeling van Bronchiëctasieën

NTvAAKI - jaargang 13, nummer 2, mei 2013

E.H.J. van Haren

Samenvatting

Bronchiëctasieën zijn een frequent voorkomend heterogeen syndroom, gekenmerkt door permanent abnormaal verwijde luchtwegen met chronische ontsteking. De diagnose wordt gesteld met hogeresolutiecomputertomografie van de thorax. Nadere diagnostische evaluatie, gericht op etiologische factoren, is aangewezen. De behandeling is complex en omvat aandacht voor onderliggende aandoeningen, bevordering van de tracheabronchiale klaring en antibiotische therapie. Antimicrobiële therapie is aangewezen bij behandeling van acute exacerbaties. Onderhoudsbehandelingen met orale of inhalatieantibiotica kunnen op indicatie worden overwogen.

Lees verder

Methotrexaat en azathioprine als therapeutische optie bij de behandeling van ernstig atopisch eczeem

NTvAAKI - jaargang 13, nummer 2, mei 2013

M.E. Schram , Ph.I Spuls

Samenvatting

Patiënten met ernstig atopisch eczeem hebben vaak systemische therapie nodig om hun klachten te onderdrukken. Methotrexaat en azathioprine worden hierbij als off-label therapeutische opties gebruikt. Dit is een gerandomiseerde gecontroleerde trial waarin de effectiviteit en veiligheid van methotrexaat en azathioprine vergeleken worden bij volwassen patiënten met ernstig atopisch eczeem gedurende twaalf weken; de follow-up was twaalf weken. Patiënten werden gerandomiseerd (verhouding 1:1) voor therapie met methotrexaat (dosering 10–22,5 mg/week) of azathioprine (dosering 1,5–2,5 mg/kg/dag). In de eerste twaalf weken hadden de patiënten in de methotrexaat- en de azathioprinegroep een relatieve verbetering van 42% (SD 18%) respectievelijk 39% (SD 25%) op de SCORAD (niet significant). Verbeteringen in kwaliteit van leven en symptomen (jeuk en slaapverlies) waren gelijk in beide groepen. In het aantal en de ernst van de bijwerkingen werden geen statistisch significante verschillen gevonden. Lymfocytopenieën werden vaker gezien in de azathioprinegroep. Ernstige bijwerkingen werden niet gezien. Met deze studie tonen we aan dat zowel methotrexaat als azathioprine op de korte termijn effectieve en veilige behandelopties kunnen zijn voor patiënten met ernstig atopisch eczeem.

Lees verder

Bronchiale thermoplastiek bij ernstig astma

NTvAAKI - jaargang 13, nummer 1, februari 2013

dr. N.H.T. ten Hacken , dr. D.-J. Slebos

Samenvatting

Bronchiale thermoplastiek (BT ) is een nieuwe, niet-medicamenteuze behandelvorm voor patiënten met ernstig astma. Met radiofrequente energie worden tijdens drie bronchoscopische procedures alle luchtwegen behandeld met een diameter van 3–10 mm. In totaal worden gemiddeld honderdvijftig activaties gegeven waarbij plaatselijk de temperatuur oploopt tot 65 °C. In preklinisch onderzoek deed BT de gladde spiertjes verdwijnen, maar in drie gecontroleerde studies was geen significant effect op bronchiale hyperreactiviteit zichtbaar. Wel zijn positieve effecten beschreven op klachten, symptomen, exacerbatiefrequentie en kwaliteit van leven. Het precieze werkingsmechanisme van BT is onbekend, en ook is onduidelijk welk fenotype van astma het best reageert. Vooralsnog kan deze invasieve behandelvorm overwogen worden bij patiënten met ernstig astma, nadat moeilijk behandelbaar astma is uitgesloten. De indicatie en behandeling dienen daarbij plaats te vinden in gespecialiseerde centra.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2013;13:18-26)

Lees verder

De allergieopwekkende capaciteit van huisstofmijt wordt bepaald door het effect op de barrièrefunctie en pro-inflammatoire cytokineproductie in luchtwegepitheel

NTvAAKI - jaargang 13, nummer 1, februari 2013

S. Post , prof. dr. A.J.M. van Oosterhout , prof. dr. I.H. Heijink

Samenvatting

Astmapatiënten die allergisch zijn voor huisstofmijt, het meest voorkomende luchtwegallergeen, reageren met een door T-helper 2-(Th2)cellen gedreven ontstekingsreactie in de luchtwegen, terwijl deze immunologische reactie uitblijft bij gezonde personen. Tot op heden is onbekend wat ervoor zorgt dat astmapatiënten een allergische luchtwegontsteking ontwikkelen in reactie op ingeademd huisstofmijt, hoewel steeds meer onderzoek aantoont dat het luchtwegepitheel hierbij mogelijk een belangrijke rol speelt. Het luchtwegepitheel komt als eerste in contact met het ingeademde allergeen en vormt een belangrijke barrière. Het epitheel kan onder meer beschadigd raken na contact met een allergeen, waardoor de barrière wordt verstoord wat mogelijk leidt tot het aanmaken van pro-inflammatoire cytokinen die allergische luchtwegontsteking bevorderen. Huisstofmijt heeft een complexe samenstelling, en van meerdere componenten in huisstofmijt is bekend dat het verlies van epitheelbarrièrefunctie en/of aanmaak van pro-inflammatoire cytokinen door het epitheel kan veroorzaken. Om beter inzicht te krijgen in de effecten van huisstofmijt op luchtwegepitheel en de gevolgen voor sensibilisatie en ontwikkeling van allergisch astma, hebben we de effecten van verschillende huisstofmijtextracten vergeleken op luchtwegepitheel in vitro en in een muismodel voor astma in vivo. We vonden dat serine- en cysteïneproteasen niet essentieel zijn, maar dat het vermogen van huisstofmijt om de epitheelbarrière aan te tasten bepalend is voor allergische sensibilisatie.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2013;12:10-17)

Lees verder