Articles

Verbetering van de behandeling van matig tot ernstig atopisch eczeem bij volwassenen met immuunondersteunende voeding. Een ‘proof of concept’-studie: IMPACDD-studie

NTvAAKI - jaargang 25, nummer 1, februari 2025

D. Wolters MSc, drs. F.L. de Boer , R. Bottse BSc, dr. S. Menting , dr. P. Kemperman , drs. R. Rösken , B.W.M. Arents , prof. dr. T. Rustemeyer , dr. B.J. Vlieg-Boerstra

SAMENVATTING

Atopische dermatitis, ook wel atopisch eczeem genoemd, is een chronische huidaandoening die zowel fysiek als mentaal belastend is voor patiënten. De behandeling van eczeem richt zich voornamelijk op het vermijden van triggers, het verzorgen van de huid en het verminderen van huidontstekingen. Desondanks zoeken patiënten vaak naar alternatieve benaderingen, waarbij de rol van voeding steeds vaker ter sprake komt in de spreekkamer. De relatie tussen voeding en eczeem is echter complex en het wetenschappelijke bewijs is nog schaars. Immuunondersteunende voeding kan atopisch eczeem mogelijk verbeteren vanwege de directe effecten van specifieke voedingsstoffen of componenten op aangeboren of adaptieve immuuncellen en het ontstekingsremmende effect van dit voedingspatroon door het effect op onder andere het darmmicrobioom en de darmpermeabiliteit.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2025;25(1):23–5)

Lees verder

Vernieuwde nomenclatuur van allergische aandoeningen en overgevoeligheidsreacties

NTvAAKI - jaargang 24, nummer 3, augustus 2024

dr. P.F. de Groot , dr. T.B. van der Houwen , dr. A.J. Kwakernaak , dr. A.E.L. Hak , prof. dr. T. Rustemeyer

SAMENVATTING

Dit artikel is een samenvatting van het recente EAACI ‘position paper’ over de nieuwe classificatie voor hypersensitiviteitsreacties. De snelle vooruitgang in diagnostiek, zoals ‘omics’-technologieën, moleculaire diagnostiek, geavanceerde genetische en epigenetische analysemethoden en nanotechnologie heeft geleid tot het genereren van grote hoeveelheden betrouwbare gegevens. Deze gegevens kunnen worden geanalyseerd met behulp van toepassingen van kunstmatige intelligentie, zoals ‘machine learning’. Deze gegevens bevorderen een grondig begrip van ziekten. Nieuwe endotypen voor verschillende allergische ziekten zijn ontdekt, wat leidt tot een verschuiving van louter op symptomen gebaseerde ziektebeschrijvingen naar de identificatie van biomarkers en complexe pathogenetische en metabole paden. Deze verschuiving vraagt om een update in het bestaande ziekteclassificatiesysteem. Het ‘ position paper’ speelt in op deze behoefte door een bijgewerkte nomenclatuur voor allergische ziekten te introduceren die voortborduurt op eerdere classificaties die teruggaan tot de vroege 20e eeuw. De overgevoeligheidsreacties die oorspronkelijk door Gell en Coombs zijn beschreven, zijn nu uitgebreid naar negen verschillende typen, waaronder antilichaam-gemedieerde reacties (typen I-III), celgemedieerde reacties (typen IVa-c), door weefselfactoren aangedreven mechanismen (typen V-VI) en directe reacties op chemische verbindingen (type VII). Typen I-III worden geassocieerd met zowel klassieke als nieuw geïdentificeerde klinische aandoeningen. Typen IVa-c zijn verder verfijnd om de laatste inzichten in T1-, T2- en T3-immuunreacties te weerspiegelen. Typen V-VI houden verband met afwijkingen in de epitheliale barrière en immuundysregulatie veroorzaakt door metabole factoren, terwijl type VII directe cellulaire en ontstekingsreacties op chemische verbindingen omvat. Het is belangrijk te realiseren dat bij klinische presentaties in de praktijk vaak een mengbeeld van deze typen een rol speelt. De praktische betekenis van deze nieuwe aanpak in de allergiebehandeling zal verder worden besproken in een artikel dat later dit jaar verschijnt van dezelfde auteurs. Hierin zal het belang van de nieuwe classificatie in de klinische praktijk worden benadrukt, waarin vaak sprake is van een wisselend samenspel van verschillende endotypen gedurende het leven van een persoon.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2024;24(3):90–6)

Lees verder

De klinische relevantie van plakproeven met textielkleurstoffen

NTvAAKI - jaargang 24, nummer 2, mei 2024

L. Nijman , dr. N.A. Ipenburg , prof. dr. T. Rustemeyer

“Dit is een journalscan van het artikel “The prevalence and relevance of patch testing with textile dyes.” met commentaar voor de Nederlandse klinische praktijk”.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2024;24(2):78–9)

Lees verder

Contactallergieën voor tandheelkundig materiaal of mondverzorgingsproducten

NTvAAKI - jaargang 24, nummer 2, mei 2024

dr. S.M. Franken , dr. A.J. Feilzer , dr. N.A. Ipenburg , prof. dr. T. Rustemeyer

SAMENVATTING

In de mondzorg worden diverse restauratieve en prothetische materialen, tandheelkundige implantaten, geneesmiddelen en cosmetische materialen, zoals tandpasta en gebitsprothesereinigingsproducten, gebruikt. Deze materialen kunnen in principe contactallergieën geven, die zich kunnen uiten als lichenoïde reactie, cheilitis en angio-oedeem. Meestal gaat het om een lokale reactie van het mondslijmvlies en omgevende weefsels, maar er kan ook een systemische reactie elders in het lichaam optreden. Als een patiënt klachten krijgt van tandheelkundige materialen die zouden kunnen berusten op een allergie, is het zinnig om dit allergologisch te onderzoeken, hoewel dit vooralsnog geen volledige specificiteit of sensitiviteit heeft. Na een positief allergologisch onderzoek kan gerichter worden bekeken of de klachten van de patiënt bij het testresultaat passen en kan worden besloten of het zinnig is het tandheelkundige materiaal te vervangen en zo ja, welk materiaal eventueel een alternatief kan zijn. Na verwijderen van de oorzakelijke allergenen zouden de klachten volledig moeten verdwijnen.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2024;24(2):57–62)

Lees verder

Epicutane allergietesten anno 2023

NTvAAKI - jaargang 23, nummer 4, november 2023

prof. dr. T. Rustemeyer

Dit is een journalscan van het artikel “The European Baseline Series and recommended additions: 2023” met commentaar voor de Nederlandse klinische praktijk.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2023;23(4):140–1)

Lees verder

Plakproefdiagnostiek bij Wolalcoholallergie

NTvAAKI - jaargang 19, nummer 4, november 2019

J. Knijp , prof. dr. D.P. Bruynzeel , prof. dr. T. Rustemeyer

SAMENVATTING

Wolalcoholen worden verwerkt in cosmetische producten en therapeutische zalven. Een contactallergie voor wolalcoholen ontstaat door langdurige blootstelling op vooral de beschadigde huid. Een recent onderzoek in het Amsterdam UMC toont aan dat een wolalcoholallergie relatief vaak voorkomt, met name bij patiënten met atopisch eczeem. Het aantonen van een wolalcoholallergie vereist adequate plakproefdiagnostiek. De combinatie van de allergenen lanoline alcohol 30% in vaseline en Amerchol L101 50% in vaseline bleek effectief om een contactsensibilisatie aan te tonen.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2019;19:120-2)

Lees verder

Toegenomen allergische reacties op isothiazolinonen, in het bijzonder methyl(chloor)isothiazolinon

NTvAAKI - jaargang 19, nummer 4, november 2019

M.M. Kleipool , prof. dr. T. Rustemeyer

SAMENVATTING

Sinds 2006 wordt in Europa een stijging waargenomen in het aantal patiënten met contactallergie voor het conserveermiddel methylisothiazolinon (MI) en het mengsel van MI met methylchloorisothiazolinon. Resultaten van deze studie laten een vergelijkbare trend zien bij de patiënten van het VUmc in Amsterdam. De stijging in het aantal contactallergieën lijkt te worden verklaard door het toegenomen gebruik van MI in verschillende producten. In zowel ‘rinseoff’- als ‘stay-on’-cosmetica werd een concentratie van 0,01% (100 ppm) toegestaan. Per februari 2017 is het gebruik van MI in ‘stay-on’-cosmetica verboden. De maximaal toegestane concentratie in ‘rinse-off’-cosmetica is verminderd van 0,01% (100 ppm) naar 0,0015% (15 ppm). Voor het gebruik van MI in industriële en huishoudelijke producten gelden geen restricties en ontbreken adviezen. MI wordt in de Europese standaardreeks als apart allergeen getest in een testconcentratie van 0,2% (2.000 ppm).

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2019;19:123-8)

Lees verder