Articles

Tot een vijfde deel van patiënten met zelfgerapporteerde bètalactamallergie heeft een niet-allergische bijwerking

NTvAAKI - jaargang 20, nummer 3, augustus 2020

drs. M. van Maaren , N. Koot , dr. N. de Jong , dr. P. van Daele , prof. dr. R. Gerth van Wijk

SAMENVATTING

Doel: Het bepalen van de prevalentie van zelfgerapporteerde bètalactamallergie onder patiënten die de polikliniek Interne Geneeskunde bezoeken. Vervolgens het bepalen of de veronderstelde bètalactamallergieën verder te classificeren zijn op basis van informatie die is verkregen met een vragenlijst over de allergische reactie. Opzet: Observationele studie. Methode: 1.001 patiënten die de polikliniek Interne Geneeskunde bezochten, werden gevraagd of zij een antibiotica vermeden vanwege een antibiotica-overgevoeligheid. Indien zij dat bevestigden werd hen gevraagd een vragenlijst in te vullen met vragen over de aard en tijdsbeloop van de allergie. Op basis van de informatie werden alleen de patiënten met een zelfgerapporteerde bètalactamallergie ingedeeld in 3 groepen: patiënten met alleen symptomen van huid en/of slijmvliezen of in combinatie met andere klachten werden ingedeeld in de categorie ‘allergie’, patiënten met alleen gastro-intestinale klachten in de categorie ‘bijwerking’ en de overige patiënten in de categorie ‘niet classificeerbaar’. Resultaten: De zelfgerapporteerde prevalentie van bètalactamallergie was 8,6% (86/1.001). Hierbij hadden 60/86 patiënten reacties die konden duiden op een allergie, 14/60 kregen reacties die konden duiden op bijwerkingen en 12/86 reacties die niet geclassificeerd konden worden. Conclusie: De prevalentie van een zelfgerapporteerde bètalactamallergie onder patiënten die de interne geneeskunde bezoeken is 8,6%. Met een vragenlijst die de patiënt zelf kan invullen wordt waardevolle informatie verkregen. Op basis van de informatie kan bijna een vijfde deel van het totaal aantal reacties geclassificeerd worden als niet-allergische bijwerking. Deze informatie is bovendien belangrijk bij verwijzing voor de allergie-expert om de patiënt te kunnen adviseren indien geen alternatieven meer voor handen zijn.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2020;20:91-6)

Lees verder

Transmurale samenwerking allergeenimmunotherapie regio Rijnmond

NTvAAKI - jaargang 17, nummer 4, november 2017

dr. G.J. Braunstahl , mw. S. Ruikes , mw. T.H. Mennema , R.H.L. Paping , M. Elias , mw. B. Hanselaar , L.M. Chow , M.C. van der Kaaden , prof. dr. P.J.E. Bindels , prof. dr. R. Gerth van Wijk , namens de BeterKeten-projectgroep

SAMENVATTING

Dit artikel beschrijft de ambitie van een werkgroep van zes medisch specialisten uit verschillende ziekenhuizen en drie huisartsen uit de regio Rotterdam-Rijnmond om de behandeling van patiënten met allergische klachten te verbeteren door op het juiste moment op de juiste plaats immunotherapie aan te bieden. Doelstelling is om door een goede samenwerking tussen de eerste en de tweede lijn de kwaliteit en doelmatigheid van deze zorg in de Rotterdamse regio op een hoger plan te brengen. Deze ervaringen zouden ook van waarde kunnen zijn voor andere regio’s en wellicht tot navolging kunnen leiden.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2017;17:138-142)

Lees verder

Meerwaarde van componentenanalyse bij patiënten met latex- en fruitsensibilisatie

NTvAAKI - jaargang 16, nummer 1, februari 2016

dr. J.P.M. van der Valk , prof. dr. R. Gerth van Wijk , dr. N.W. de Jong

Samenvatting

Dit artikel toont de kruis- en cosensibilisatiepatronen aan tussen latex en fruit bij drie patiënten aan de hand van componentenanalyse (‘component resolved diagnostics’, CRD). CRD is een geavanceerde bepaling die informatie geeft op componentenniveau en die gebruikt kan worden in de routinediagnostiek. De componenten die betrokken zijn bij de latex-fruitkruissensibilisatie kunnen geclassificeerd worden in de volgende eiwitfamilies: glucanases, chitinases, ‘patatin-like’-proteïnen, profilines en ‘lipid transfer’-proteïnen (LTP’s). Het karakter en de functie van elke specifieke eiwitfamilie hebben gevolgen voor het vóórkomen en de ernst van allergische klachten voor het voedingsmiddel waarvoor de patiënt gesensibiliseerd is.

Met CRD kunnen de specifieke sensibilisaties tegen componenten van deze families bij een individuele patiënt bepaald worden. Een nauwkeurig onderscheid kan worden gemaakt tussen een sensibilisatie met hoogstwaarschijnlijk milde klachten tot een patroon van sensibilisatie dat geassocieerd is met ernstige allergische reacties.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2016;16:3-10)

Lees verder