Articles

Barrièrefunctie van het epitheel: een cruciale rol bij de ontwikkeling van chronische ontsteking en astma

NTvAAKI - jaargang 22, nummer 4, december 2022

prof. dr. I.H. Heijink , prof. dr. ir. M.C. Nawijn

SAMENVATTING

De pathogenese van astma wordt gekenmerkt door chronische ontsteking in de luchtwegen, waarbij sprake is van ontregelde afgifte van ontstekingscytokinen en overmatige activiteit van het immuunsysteem. Deze ontsteking kan ontstaan na inademing van allergenen als huisstofmijt en pollen, maar ook door andere schadelijke prikkels zoals roken, luchtverontreiniging en virale infectie. De ontstekingsreactie bij astma leidt tot verdikking van de luchtwegwand, overmatige slijmproductie en het samentrekken van gladde spiercellen rondom de luchtwegen, waardoor reversibele vernauwing van de luchtwegen ontstaat. Zowel allergische als niet-allergische vormen van astma, zoals astma dat is geassocieerd met roken en dat zich op late leeftijd ontwikkelt, gaan vaak gepaard met beschadiging van het luchtwegepitheel en een verlies van barrièrefunctie. De fysieke barrièrefunctie van het luchtwegepitheel hangt bij de immunologische afweer sterk samen met de functie van het epitheel; beschadiging van het luchtwegepitheel kan grote gevolgen hebben voor het ontstaan van chronische ontsteking en weefselveranderingen in de luchtwegwand. Eerder onderzoek toonde aan dat een verminderde barrièrefunctie gepaard gaat met verhoogde ontstekingsbevorderende activiteit van het luchtwegepitheel. Daarnaast kan afwijkend herstel van het epitheel na beschadiging leiden tot meer slijmproductie en verdikking van de luchtwegwand; belangrijke kenmerken van astma. De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor de rol van een verstoorde barrièrefunctie bij sensibilisatie voor allergenen en de ontwikkeling van astma. De ontwikkeling van astma en de veranderingen in het epitheel zijn het gevolg van een interactie tussen genetische en omgevingsfactoren. Veel van de gevoeligheidsgenen voor astma komen tot expressie in het luchtwegepitheel. Hoewel het nog niet duidelijk is of en hoe de expressie van bepaalde gevoeligheidsgenen zich vertaalt in een veranderde respons van het epitheel op allergenen, zijn er steeds meer aanwijzingen dat de epitheelbarrière een belangrijk aangrijpingspunt kan vormen voor nieuwe strategieën om astma te behandelen. Recentelijk heeft de nieuwe technologie van ‘single-cell RNA-sequencing’ tot interessante, nieuwe inzichten geleid in de veranderingen in het luchtwegepitheel bij astma. Dit overzichtsartikel richt zich op nieuwe inzichten in de verstoorde barrièrefunctie van het luchtwegepitheel en de rol hiervan bij de ontwikkeling van astma.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2022;22(4):129–36)

Lees verder

Vitamine D3 verhoogt de werking van subcutane en sublinguale allergeenspecifieke immuuntherapie

NTvAAKI - jaargang 21, nummer 3, september 2021

dr. L. Hesse , dr. J.N.G. Oude Elberink , prof. dr. ir. M.C. Nawijn

SAMENVATTING

Allergische aandoeningen van de luchtwegen zijn chronische ontstekingsziekten met symptomen zoals tranende of jeukende ogen, niezen en hoesten. Deze aandoeningen worden gekenmerkt door eosinofiele luchtwegontsteking, verdikking van de luchtwegwand en hyperreactiviteit van de luchtwegen op externe prikkels. Tot op heden kunnen deze aandoeningen niet worden genezen en is de behandeling gericht op het verminderen van symptomen door onderdrukking van de ontsteking en verwijding van de luchtwegen. Gezien het ongemak voor de patiënt en de stijgende prevalentie van allergische aandoeningen blijft een effectieve behandeling die langdurig de symptomen kan onderdrukken of de aandoening kan genezen een belangrijke medische noodzaak. Allergeenspecifieke immuuntherapie (SIT) is de enige behandeling die de symptomen van allergische aandoeningen langdurig kan onderdrukken, ook na beëindiging van de behandeling. De toepassing van allergeenspecifieke immuuntherapie bij astma wordt echter belemmerd door suboptimale effectiviteit bij astmapatiënten. De werkzaamheid van allergeenspecifieke immuuntherapie zou kunnen worden verhoogd door het gebruik van adjuvantia, die de beoogde immuunmodulatie kunnen versterken. Vitamine D3 is 1 van de mogelijke adjuvantia in immuuntherapie die overwogen kan worden om de werkzaamheid van SIT te verbeteren. In dit artikel wordt vitamine D3 als kandidaat-adjuvans besproken voor het verbeteren van de effectiviteit van immuuntherapie bij astmapatiënten. Uit muizenstudies bleek dat vitamine D3-suppletie aan subcutane en sublinguale immuuntherapie de inductie van neutraliserende antilichamen en onderdrukking van IgE kan versterken. Daarnaast werd een afname van het aantal eosinofielen en verhoogde niveaus van interleukine-10 in longweefsel gevonden. Deze nieuwe bevindingen tonen aan dat vitamine D3 als adjuvans bijdraagt aan het onderdrukken van de luchtwegontsteking in een muismodel voor allergisch astma. Tevens benadrukken deze resultaten, gecombineerd met bevindingen in de kliniek, de relevantie van sufficiënte vitamine D3-spiegels voor succesvolle immuuntherapie. Nader onderzoek is nodig naar het gebruik van vitamine D3 als adjuvans om de werkzaamheid van immuuntherapie in de klinische praktijk te verbeteren.

(NED TIJDSCHR ALLERGIE, ASTMA, KLIN IMMUNOL 2021;21(3):91-6)

Lees verder

Allergeenspecifieke immunotherapie voor inhalatieallergenen: het belang van het verhogen van de effectiviteit

NTvAAKI - jaargang 14, nummer 2, mei 2014

dr. L. Hesse , dr. J.N.G. Oude Elberink , prof. dr. ir. M.C. Nawijn

Samenvatting

Allergeenspecifieke immunotherapie is de enige behandeling voor allergische aandoeningen die langdurig de klachten kan onderdrukken ondanks hernieuwde blootstelling aan het allergeen. De behandeling neemt echter veel tijd in beslag en is voor lang niet alle allergische aandoeningen effectief. Om de effectiviteit van deze therapie te verbeteren zijn de onderliggende mechanismen bestudeerd in experimentele modellen. De resultaten wezen op de inductie van regulatoire T-cellen tijdens de behandeling. Deze cellen zijn echter maar gedeeltelijk verantwoordelijk voor de onderdrukking van de allergische verschijnselen na allergeenprovocatie. De dendritische cel daarentegen, die het allergeen presenteert ten tijde van de allergeenprovocaties, lijkt een belangrijke rol te spelen bij het onderdrukken van de allergische verschijnselen. Uit de literatuur blijkt dat verbetering van de effectiviteit van allergeenspecifieke immunotherapie in de experimentele modellen vooral goed werkt met adjuvantia die het tolerogene fenotype van de dendritische cel versterken of de costimulatoire interactie tussen de dendritische cel en de allergeenspecifieke T-cel tijdens de behandeling voorkomen. Verhoging van de therapeutische efficiëntie van allergeenspecifieke immunotherapie voor een bredere klinische toepassing van deze behandelingsmethode dient zich dus vooral te richten op het verkrijgen van een tolerogeen fenotype van de allergeenpresenterende dendritische cel tijdens de behandeling.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2014;14:62-8)

Lees verder