Articles

Biomarkers bij allergeenspecifieke immunotherapie

NTvAAKI - jaargang 18, nummer 4, november 2018

dr. ir. J.H. Kappen , dr. J.C.C.M. in ’t Veen , dr. G.J. Braunstahl

SAMENVATTING

Allergische ziektes komen veel voor in de Westerse wereld en hebben een grote impact op de kwaliteit van leven. Allergeenspecifieke immunotherapie is mogelijk een effectieve en immuunmodulerende behandeling wanneer allergeenvermijding en medicamenteuze behandeling niet afdoende werkzaam zijn. Ondanks de aangetoonde effectiviteit zijn er patiënten die niet responderen. Er is grote behoefte aan biomarkers die vooraf de kans op een succesvolle behandeling voorspellen. Er wordt meer en meer bekend over het mechanisme van allergeenimmunotherapie. In het kort: de T-helper 2-respons wordt omgebogen naar een T-helper 1-respons via regulatoire T-cellen en interleukine-10. Daarnaast is er een toename van specifiek IgG4-antistoffen die een allergische reactie blokkeren. Specifiek IgG4 blokkeert ook de IgE-gemedieerde allergeenpresentatie aan B-cellen (IgE-‘facilitated allergen binding’ [FAB]). Er is echter nog geen duidelijke correlatie tussen de gemeten immunologische veranderingen en de mate van respons. Specifiek IgG4 lijkt bruikbaar als indicatie voor therapietrouw, IgE-FAB is veelbelovend als toekomstige biomarker voor responsen. Meer onderzoek is nodig dat gericht is op een objectieve beoordeling van biomarkers die een klinische respons voorspellen.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2018;18:145-149)

Lees verder

Ervaringen in de klinische praktijk met anti-IL-5-therapie bij ernstig eosinofiel astma

NTvAAKI - jaargang 18, nummer 1, februari 2018

dr. G.J. Braunstahl , dr. ir. J.H. Kappen , dr. J.C.C.M. in ’t Veen

SAMENVATTING

De behandeling van patiënten met ernstig astma is de laatste jaren in een stroomversnelling gekomen. Tot 10 jaar geleden was onderhoudsbehandeling met orale corticosteroïden dikwijls de enige optie om astma-aanvallen te voorkomen en klachten te verminderen bij patiënten met ernstig astma. Nu zijn er meerdere selectieve behandelingen gericht op onderliggende biologische mechanismen beschikbaar, die het mogelijk maken om astma beter te controleren en orale corticosteroïden af te bouwen. Anti-IL-5-therapie is zo’n selectieve behandeling, waarmee sinds februari 2016 ervaring is opgedaan in verschillende centra in Nederland, waaronder het Franciscus Gasthuis in Rotterdam. Deze review beschrijft de plaatsbepaling van anti-IL-5 ten opzichte van andere biologicals en de eerste ervaringen met mepolizumab bij de behandeling van ernstig eosinofiel astma.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2018;18:10-15)

Lees verder

Transmurale samenwerking allergeenimmunotherapie regio Rijnmond

NTvAAKI - jaargang 17, nummer 4, november 2017

dr. G.J. Braunstahl , mw. S. Ruikes , mw. T.H. Mennema , R.H.L. Paping , M. Elias , mw. B. Hanselaar , L.M. Chow , M.C. van der Kaaden , prof. dr. P.J.E. Bindels , prof. dr. R. Gerth van Wijk , namens de BeterKeten-projectgroep

SAMENVATTING

Dit artikel beschrijft de ambitie van een werkgroep van zes medisch specialisten uit verschillende ziekenhuizen en drie huisartsen uit de regio Rotterdam-Rijnmond om de behandeling van patiënten met allergische klachten te verbeteren door op het juiste moment op de juiste plaats immunotherapie aan te bieden. Doelstelling is om door een goede samenwerking tussen de eerste en de tweede lijn de kwaliteit en doelmatigheid van deze zorg in de Rotterdamse regio op een hoger plan te brengen. Deze ervaringen zouden ook van waarde kunnen zijn voor andere regio’s en wellicht tot navolging kunnen leiden.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2017;17:138-142)

Lees verder

Macrofagen en macrofaagheterogeniteit in het obese astma fenotype

NTvAAKI - jaargang 16, nummer 3, september 2016

drs. Y. Türk , dr. G.J. Braunstahl , prof. dr. P.S. Hiemstra

Samenvatting

Obesitas-gerelateerd astma kenmerkt zich door een niet-eosinofiele luchtweginflammatie, een hoge ziektelast en een relatieve ongevoeligheid voor behandeling met corticosteroïden. Het pathofysiologisch mechanisme van dit astma fenotype is meest waarschijnlijk multifactorieel waarbij de exacte rol van het vetweefsel nog onbekend is. Dit vetweefsel is de bron van een laaggradige systemische inflammatie met toegenomen productie van pro-inflammatoire cytokines. Deze inflammatie wordt gemedieerd door een toename van het aantal pro-inflammatoire (M1) macrofagen in het viscerale vetweefsel ten opzichte van het normaal vetweefsel dat overwegend anti-inflammatoire (M2) macrofagen bevat. Deze fenotype switch van macrofagen in het vetweefsel speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van obesitasgerelateerde aandoeningen en zou ook een rol kunnen spelen in de ontwikkeling van astma bij obese personen. In deze review worden de kenmerken en functies van de meest voorkomende macrofagen besproken en hun afzonderlijke rol bij obesitas en astma. Daarnaast wordt uiteengezet via welke mechanismen deze macrofagen een rol kunnen spelen bij het ontstaan van het obese astma fenotype.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2016;16:87-91)

Lees verder

De toegevoegde waarde van FeNO bij de diagnose astma

NTvAAKI - jaargang 16, nummer 1, februari 2016

dr. G.J. Braunstahl

Samenvatting

Astma is een respiratoire aandoening gekenmerkt door een wisselende luchtwegobstructie en chronische inflammatie. De diagnose astma wordt gesteld op basis van typische klachten en het vaststellen van een variabele luchtwegobstructie. Meten van de luchtweginflammatie heeft vooralsnog geen plaats in het diagnostisch algoritme ondanks dat de traditionele meetmethodes hun beperkingen hebben. Stikstofmonoxide in de uitademingslucht (FeNO) is een eenvoudige en gevalideerde methode die goed correleert met de mate van eosinofiele inflammatie in de luchtwegen. Daarnaast voorspelt het of de patiënt baat zal hebben bij behandeling met inhalatiecorticosteroïden (ICS). In dit overzichtsartikel zal worden ingegaan op de huidige richtlijnen over de diagnostiek, de toegevoegde waarde van FeNO op basis van de literatuur en eigen ervaring met FeNO in een astma-expertisecentrum.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2016;16:11-14)

Lees verder

Dyspneu, piepende ademhaling en hoesten: niet altijd astma of COPD

NTvAAKI - jaargang 15, nummer 4, september 2015

drs. V. Kahlmann , dr. A. Rudolphus , dr. J.C.C.M. in ’t Veen , dr. G.J. Braunstahl

Samenvatting

Een 56-jarige man presenteerde zich op de polikliniek longziekten in verband met dyspneu, piepende ademhaling en hoesten sinds enkele maanden. Spirometrie en huidtest waren suggestief voor een slecht gereguleerd allergisch astma waarvoor behandeling werd gestart met formoterol/budesonide. De symptomen verbeterden niet na behandeling. Aanvullend radiologisch onderzoek werd verricht. De thoraxfoto toonde een kleine infiltratieve verdichting van de linker onderkwab. CT-thorax liet plaatatelectase van het posterieure basale segment van de linkerlong zien. Behandeling werd uitgebreid met antibiotica, zonder resultaat. In afwezigheid van een eenduidige diagnose werd een bronchoscopie verricht, waarbij een intramurale tumor in de linker bovenkwab werd gezien. Pathologie toonde aan dat het ging om een typisch carcinoïde tumor.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2015;15:124-127)

Lees verder

Reslizumab voor de behandeling van ernstig eosinofiel astma. Een multicenter-fase-3-studie

NTvAAKI - jaargang 15, nummer 3, mei 2015

dr. ir. J.H. Kappen , dr. G.J. Braunstahl

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2015;15:93)

Lees verder