Articles

Diagnostiek van koemelkallergie op het consultatiebureau aanzienlijk verbeterd door dubbelblinde provocatietest

NTvAAKI - jaargang 15, nummer 1, februari 2015

dr. B.J. Vlieg-Boerstra , dr. I. Tissen , dr. A.B. Sprikkelman

Samenvatting

In de nieuwe nationale richtlijn Diagnostiek van koemelkallergie bij kinderen in Nederland wordt de dubbelblinde, placebogecontroleerde provocatietest (DBPGVP) met koemelk aanbevolen voor de diagnostiek van koemelkallergie bij kinderen. Nieuw is dat voortaan ook in de eerste lijn, dus op de consultatiebureaus en in huisartsenpraktijken, bij kinderen van 0–12 maanden met milde klachten, DBPGVP’s met koemelk kunnen worden uitgevoerd.

Vanwege de nog ontbrekende vergoeding van de DBPGVP in de eerste lijn is deze test na de autorisatie van de richtlijn in 2012 nog niet geïmplementeerd in de eerste lijn.

Onlangs is bekend geworden dat de DBPGVP met koemelk, uitgevoerd door de JGZ, m.i.v. 2015 wordt vergoed. Dit opent de weg voor implementatie van de DBPGVP met koemelk in de JGZ.

Het doel van deze studie was om in de regio Eindhoven de effectiviteit van de DBPGVP voor de diagnostiek van koemelkallergie op de consultatiebureaus van Zuidzorg te onderzoeken versus standaardzorg. Hiertoe zijn de resultaten van de eerste vijftig DBPGVP’s bij flesgevoede kinderen, die zijn uitgevoerd op de consultatiebureaus van Zuidzorg, retrospectief vergeleken met de resultaten van de laatste vijftig, meestal thuis uitgevoerde open voedselprovocaties (OVP’s) volgens standaardzorg in diezelfde regio.

In de groep met de OVP was de test bij 36/50 (72%) kinderen positief, bij 2/50 (4%) dubieus, en bij 12/50 (24%) negatief. In de groep met de DBPGVP was bij 13/50 kinderen (26%) de test positief, bij 4/50 (8%) dubieus en bij 33/50 (66%) negatief. Het aantal positieve tests lag bij de DBPGVP’s significant lager dan in de OVP-groep (p = 0,01).

Door de DBPGVP op het consultatiebureau daalde het aantal kinderen met de diagnose koemelkallergie met maar liefst 46% ten opzichte van standaardzorg. Met de implementatie van de DBPGVP wordt overdiagnostiek van milde koemelkallergie sterk teruggedrongen.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2015;15:25-28)

Lees verder

Richtlijn diagnostiek van koemelkallergie bij kinderen in Nederland

NTvAAKI - jaargang 14, nummer 3, september 2014

dr. B.J. Vlieg-Boerstra , dr. A.B. Sprikkelman

Samenvatting

Het doel van deze nieuwe nationale evidencebased richtlijn is om de diagnose van koemelkallergie (KMA) bij kinderen in Nederland zo uniform, betrouwbaar en veilig mogelijk te stellen. De communicatie en afstemming van zorgtaken tussen eerste, tweede en derde lijn worden daarbij verbeterd. Het diagnostisch proces begint met een zorgvuldige (voedings)anamnese. Ook bij één allergisch symptoom kan er sprake zijn van KMA en kan diagnostiek worden ingezet, maar bij twee of meer symptomen is KMA waarschijnlijker. Bij klinische verdenking volgt een koemelkvrij dieet voor ten minste vier weken, resulterend in het verdwijnen of een sterke afname van de symptomen. Intensief gehydrolyseerde voedingen op basis van zowel wei-eiwit als caseïne kunnen in de eerste, tweede en derde lijn de standaardkunstvoeding vervangen. Voeding op basis van vrije aminozuren wordt uitsluitend en bij uitzondering gebruikt in de tweede en derde lijn. De diagnose KMA kan alleen worden gesteld met een dubbelblinde, placebogecontroleerde voedselprovocatie (DBPGVP). De diagnostiek van laagrisico-KMA verschuift van de tweede naar eerste lijn voor kinderen jonger dan 1 jaar. Ook op grotere consultatiebureaus en in de huisartsenpraktijk kunnen voortaan koemelkprovocaties worden uitgevoerd. Daarbij wordt bij voorkeur gebruikgemaakt van de DBPGVP op locatie. Zolang de vergoeding voor het uitvoeren van DBPGVP’s op het consultatiebureau niet geregeld is, worden DBPGVP’s daar nog niet uitgevoerd.

(Ned Tijdschr Allergie & Astma 2014;14:111-17)

Lees verder