Lebrikizumab vermindert exacerbaties bij adolescenten met ongecontroleerde astma, met een gunstig bijwerkingenprofiel. Dat is de uitkomst uit de ACOUSTICS-studie die onlangs werd gepresenteerd door hoofdonderzoeker Stanley J. Szefler van het Children’s Hospital Colorado and University of Colorado School of Medicine tijdens de American Thoracic Society International Conference.1
De ACOUSTICS-studie was een fase III-, multicenter, gerandomiseerde dubbelblinde studie waarin lebrikizumab werd vergeleken met placebo teneinde de werkzaamheid en het bijwerkingenprofiel vast te stellen.
In de studie werden 346 jonge patiënten opgenomen van 12-17 jaar oud die ongecontroleerde astma hadden ondanks dagelijks gebruik van inhalatiecorticosteroïden en minstens één aanvullende behandeling. Deelnemers hadden tevens een pre-bronchodilatator FEV1 van 40-90% en een broncholdilatatorrespons van 12% of meer. De patiënten werden willekeurig ingedeeld om eenmaal per vier weken subcutaan lebrikizumab te ontvangen, ofwel 125 mg (n=75) of 37,5 mg (n=58), of een placebo (n=91). De geplande duur van de studie was 52 weken. Na 52 weken hadden 224 patiënten het studietraject afgerond (65% van de startende deelnemers).
De primaire uitkomst van ACOUSTICS was de astma-exacerbatiefrequentie tijdens de studieperiode. Daarnaast werd de tijd tot de eerste exacerbatie geregistreerd, en eventuele (ernstige) bijwerkingen. De patiënten die 125 mg lebrikizumab toegediend kregen, bleken vergeleken met de placebogroep een 51% lagere exacerbatiefrequentie te vertonen (aangepaste frequentieratio [rate ratio, RR]: 0,49 [95%-BI: 0,28-0,83]). Mensen met astma die de lagere dosering van 37,5 mg ontvingen hadden een 40% lagere exacerbatiefrequentie (RR [95%-BI]: 0,6 [0,35-1,03])
De grootste afname in de exacerbatiefrequentie werd gezien bij degenen bij wie bij aanvang studie het eosinofielengehalte in het bloed 300 cellen/µL of hoger was. Bij de groep die 125 mg kreeg was de afname in deze subgroep 56% (RR [95%-BI]: 0,44 [0,21-0,89]) en in de 37,5 mg lebrikizumab-arm was de afname 58% (RR [95%-BI]: 0,42 [0,19-0,93]) bij patiënten met 300 eosinofielen/µL bij baseline, vergeleken met de placebogroep. Daarnaast duurde het zowel bij de patiënten in de 125 mg-arm (HR [95%-BI]: 0,37 [0,21-0,66]) als in de 35,5 mg-arm (HR [95%-BI]: 0,4 [0,22-0,73]) langer tot de eerste astma-exacerbatie zich voordeed dan bij de placebogebruikers. Ten slotte waren de meeste behandelingsgerelateerde bijwerkingen mild tot matig-ernstig van aard en leidden deze slechts in zes gevallen tot stopzetting van de behandeling. Eosinofielgerelateerde gebeurtenissen omvatten een afname in het neutrofielgehalte, er werden geen gevallen gezien van eosinofiele granulomatose met polyangiitis. Eenzelfde beeld was eerder al vastgesteld bij de behandeling van volwassenen met lebrikizumab.
Lebrikizumab wordt momenteel ook in een fase III-studie onderzocht als behandeling voor atopische dermatitis.2 Hier is gezien dat hogere doseringen en hogere behandelfrequenties effectiever leken te zijn. In vervolgstudies met astmapatiënten zou ook onderzocht kunnen worden of hogere doseringen en frequentere toedieningen ook effectief zijn bij astmapatiënten met type 2-inflammatie met een hoger exacerbatierisico.
Referentie