Kinderen met een voedselallergie uit alle etnische groepen in Amsterdam zijn kleiner, lichter en vaker ondervoed dan kinderen uit de referentiepopulatie. Dit blijkt een dwarsdoorsnedeonderzoek dat is uitgevoerd door onderzoekers van het OLVG en het Amsterdam UMC.
In totaal namen 168 kinderen met een voedselallergie deel aan het onderzoek (mediane leeftijd: 43,4 maanden; 44,6% vrouw). Bij alle kinderen was de voedselallergie vastgesteld middels een provocatietest tijdens een bezoek aan de polikliniek Kindergeneeskunde van het OLVG in de periode 2021-2022. Tijdens dat bezoek waren ook de lengte en het gewicht van de kinderen gemeten. Hiervan werden zogenoemde Z-scores berekend, waarin lengte en BMI worden gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht. Vervolgens werd de groeiontwikkeling van de kinderen vergeleken met internationale WHO-groeidiagrammen en Nederlandse groeidiagrammen, die zijn afgestemd op de afkomst van het kind.
Vergeleken met de WHO-groeidiagrammen hadden meer kinderen een lengte-Z-score >1 (22,6%, p=0,01) of >2 (5,4%; p=0,03). Vergeleken met de groeidiagrammen voor Nederlandse, Turkse, Marokkaanse of Surinaams-Hindoestaanse kinderen (n=135) hadden meer kinderen een achtergebleven lengtegroei (lengte-Z-score >-2; 5,9%; p=0,02) of ondervoeding (BMI-Z-score <-2; 6,0%; p=0,02). Ook hadden meer kinderen een lengte-Z-score <-1 (24,4%; p=0,01) of BMI-Z-score <-1 (21,8%; p=0,05). Voor alleen Nederlandse kinderen (n=103) werden vergelijkbare resultaten gevonden.
De onderzoekers benadrukken dat de WHO-groeidiagrammen mogelijk een onderrapportage geven van slechte groei in landen met relatief lange mensen.
Referentie