Voor de behandeling van astma zijn op dit moment meerdere monoklonale antilichamen beschikbaar, maar hoe de werkzaamheid van deze antilichamen zich verhoudt ten opzichte van elkaar is onduidelijk. De resultaten van een dusdanige vergelijking zijn onlangs gepubliceerd in The Journal of Allergy and Clinical Immunology. In deze studie werd de werkzaamheid van omalizumab, mepolizumab en dupilumab bij personen met matig tot ernstig astma hypothetisch vergeleken.1
Omalizumab is een gehumaniseerd monoklonaal antilichaam dat selectief bindt aan immunoglobuline E (IgE). In Europa is omalizumab goedgekeurd als aanvullende behandeling bij kinderen van 6 jaar en ouder en volwassenen met IgE-gemedieerd ernstig astma.2 Ook mepolizumab is een gehumaniseerd monoklonaal antilichaam, maar mepolizumab remt interleukine 5 (IL-5), waardoor de activatie van eosinofielen tegengegaan wordt. Mepolizumab is in Europa geïndiceerd als aanvullende behandeling voor kinderen (6+) en volwassenen met ernstig refractair eosinofiel astma.3 Dupilumab is een recombinant humaan monoklonaal antilichaam dat de signalering via IL-4 en IL-13 remt. Behandeling met dupilumab is in Europa onder meer goedgekeurd als aanvullende onderhoudsbehandeling voor kinderen (6+) en volwassenen met ernstig astma, getypeerd wordt door type 2-inflammatie, waarbij de astma niet onder controle is ondanks behandeling met inhalatiecorticosteroïden en een andere onderhoudsbehandeling.4
De onderzoekers emuleerden een hypothetische studie op basis van elektronische patiëntengegevens afkomstig uit de Verenigde Staten. Deelnemers van 18 jaar en ouder, met IgE-concentraties van 30-700 kU/ml en ten minste 150 eosinofielen per μl bloed bij de aanvang van de studie werden geïncludeerd. Belangrijke studie-uitkomsten waren de incidentie van astma-exacerbaties en veranderingen in het geforceerd expiratoir volume in 1 seconde (FEV1) gedurende de 12-maandse follow-upperiode.
In totaal ontvingen 68 deelnemers dupilumab, 68 omalizumab en 65 mepolizumab. In de 12 maanden follow-up werden 31 exacerbaties gezien in de dupilumabgroep (0,46 exacerbaties per persoonsjaar), 63 exacerbaties in de omalizumabgroep (0,93 exacerbaties per persoonsjaar) en 86 exacerbaties in de mepolizumabgroep (1,32 exacerbaties per persoonsjaar). Dit resulteerde in een aangepaste incidentieratio van 0,28 (95%-BI: 0,09-0,84) bij de vergelijking van dupilumab en mepolizumab, 0,36 (95%-BI: 0,12-1,09) bij dupilumab versus omalizumab en 0,78 (95%-BI: 0,32-1,91) bij omalizumab versus mepolizumab. De FEV1 was 0,11 liter (95%-BI: -0,003 tot 0,222) hoger met dupilumab tegenover mepolizumab, 0,082 liter (95%-BI: -0,040-0,204) hoger met dupilumab tegenover omalizumab, en 0,026 liter (95%-BI: -0,083 tot 0,140) hoger bij behandeling met omalizumab in vergelijking met mepolizumab.
In deze indirecte vergelijking van astmabehandelingen bij patiënten met ten minste 150 eosinofielen per μl bloed en een IgE-concentratie van 30 tot 700 kU/l bleek de behandeling met dupilumab geassocieerd met een grotere afname in de astma-exacerbatiefrequentie en hoger FEV1, vergeleken met omalizumab en mepolizumab. Dit was echter een geëmuleerde studie, waarbij patiënten niet direct werden vergeleken en er dus verschillen tussen patiënten en omstandigheden zullen zijn. Een directe ‘head-to-head’-vergelijking binnen een gerandomiseerde studie kan verder uitsluitsel geven.
Referenties