Onderzoekers van het LUMC en Amsterdam UMC hebben recentelijk de resultaten gepubliceerd van hun onderzoek naar de relatie tussen migratie en de manifestatie van allergische ziekten. Het onderzoek betrof de associatie tussen aan migratie gerelateerde factoren en allergische ziekten. De patiënten in de studie waren afkomstig uit de HELIUS-studie en behoorden tot vijf verschillende etnische groepen die woonachtig zijn in Amsterdam.
De studie omvatte 21.850 deelnemers, waarvan er 20,9% (n=4.564) van Nederlandse, 34,0% (n=7.427) van Surinaamse, 16,6% (n=3.614) van Turkse, 17,9% (n=3.906) van Marokkaanse en 10,7% (n=2.339) van Ghanese afkomst waren. Van alle deelnemers waren 61,6% (n=13.451) eerste- en 17,6% (n=3.835) tweedegeneratie migranten.
De factoren gerelateerd aan migratie die werden onderzocht waren:
Data over de allergieën, bovenstaande kenmerken van migratie en andere parameters werd verzameld aan de hand van vragenlijsten en een lichamelijk onderzoek.
Nasale allergieën werden gerapporteerd door 22,7% van alle deelnemers, en kwamen significant vaker voor bij zowel de tweede (27,1%) als eerste generatie (22,1%) migranten vergeleken met de groep met Nederlandse afkomst (20,5%). Astma werd vastgesteld bij 10,5% van alle patiënten en was ook prevalenter bij de eerste (10,1%) en tweede (14,2%) generatie migranten vergeleken met de Nederlandse groep (8,6%). Vergeleken met de eerste generatie kwamen bij de tweede generatie migranten vaker nasale allergieën (oddsratio (OR): 1,15 [95%-BI]: 1,02-1,31; p=0,025), astma (OR: 1,82 [95%-BI]: 1,54-2,15; p<0,001) en eczeem (OR: 1,28 [95%-BI]: 1,06-1,54; p=0,010) voor in de voorafgaande 12 maanden. Er werd geen significant verschil gevonden in de prevalentie van voedselallergieën of chronische rinosinusitis.
Onder de eerste generatie migranten was een hogere leeftijd op het moment van migratie negatief geassocieerd met nasale allergieën (OR: 0,99 [95%-BI]: 0,98-0,99; p=0,002) en astma (OR: 0,99 [95%-BI]: 0,98-0,99; p=0,003). Er werd geen correlatie gevonden met eczeem, voedselallergie of chronische rinosinusitis. Langer verblijf in Nederland was geassocieerd met nasale allergieën (ORratio: 1,01 [95%-BI]: 1,00-1,02; p=0,002), astma (OR: 1,01 [95%-BI]: 1,00-1,02; p=0,004) en als trend met eczeem (OR: 1,01 [95%-BI]: 0,99-1,02; p=0,051). Voedselallergieën en chronische rinosinusitis vertoonden geen associatie met een langer verblijf in Nederland.
De studie toont aan dat migratie geassocieerd is met toegenomen allergieën onder migranten in Nederland. Langere blootstelling aan omgevings-, levensstijl- en socioculturele factoren in Nederland vergroot mogelijk het risico op allergieën terwijl migratie op latere leeftijd in zekere mate lijkt te beschermen tegen dit verhoogd risico, mogelijk door blootstelling aan beschermende factoren in het land van oorsprong. In de toekomst zouden deze associaties ook onderzocht kunnen worden bij andere migrantengroepen in Nederland. Daarnaast zouden mechanistische studies meer inzicht kunnen bieden in de veroorzaker(s) van deze associaties.
Referentie